ECLI:NL:TAHVD:2011:YA1406 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5797

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2011:YA1406
Datum uitspraak: 14-02-2011
Datum publicatie: 02-03-2011
Zaaknummer(s): 5797
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Beroep niet-ontvankelijk in verband met termijnoverschrijding.

14 februari 2011

No. 5797

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

klaagster

tegen:

verweerder.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 23 maart 2010, onder nummer 09-210A, aan partijen toegezonden op 23 maart 2010, waarbij van een klacht van klaagster en C. Schipper tegen verweerder de klachtonderdelen a, c en d gegrond en de overige klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard en de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 27 april 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 december 2010, waar noch klaagster, noch verweerder is verschenen.

3. De beoordeling

3.1 Art. 56 lid 1 van de Advocatenwet bepaalt dat tegen een beslissing van de raad van discipline hoger beroep kan worden ingesteld gedurende dertig dagen na de verzending van die beslissing. Dit betekent dat de termijn waarbinnen klaagster hoger beroep kon instellen eindigde op de dertigste dag na de verzending op 23 maart 2010 van de beslissing van de raad, derhalve op 22 april 2010. Het beroepschrift van klaagster is echter eerst per post op 27 april 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

3.2 Het beroepschrift is gedateerd 22 april 2010 en vermeld dat het beroepschrift tevens per fax is verzonden, met verzendbevestiging. Op de bij het beroepschrift gevoegde verzendbevestiging is als laatste transactie vermeld: “22 apr 22.56 Fax verzonden 0765484608  Duur 0:00  Pagina’s 0  Resultaat  Geen antwoord”. Naar aanleiding van de ontvangst van het beroepschrift heeft de griffier van het hof klaagster op 1 juni 2010 onder meer geschreven: “Hierdoor bevestig ik u de goede ontvangst ter griffie van het hof van uw beroepschrift met bijlagen op 27 april 2010, gedateerd 22 april 2010. U stuurt mee een uitdraai van een fax(bevestiging) van 22 april 2010 23.56 uur. Daags voor 22 april heeft op de griffie een wijziging in het systeem van de fax plaatsgevonden. Niet is uit te sluiten dat door een onjuiste wijziging op de griffie een fax niet kon worden verstuurd. De vraag of de appelmemorie tijdig is ingestuurd, zal ter zitting door het hof behandeld worden.(…)”.

3.3 Klaagster is niet ter zitting van het hof verschenen en heeft derhalve geen uitleg gegeven waarom een op 22 april 2010 (donderdag) gedateerd beroepschrift eerst op 27 april 2010 (dinsdag), derhalve vijf dagen na het verstrijken van de beroepstermijn door de griffie van het hof is ontvangen. Het had voor de hand gelegen, uitgaande van de mededeling van de griffier dat het faxapparaat van de griffie van het hof wellicht in de avond van 22 april 2010, vier minuten voor afloop van de termijn voor hoger beroep, wellicht niet naar behoren werkte, dat klaagster in het beroepschrift dan wel in de begeleidende brief, dan wel na ontvangst van de brief van de griffier van 1 juni 2010 daarop was ingegaan en niet had volstaan met de enkele mededeling bovenaan de begeleidende brief: ‘Tevens per fax’. Bovendien had het voor de hand gelegen dat klaagster, die door de hiervoor geciteerde brief van de griffier wist dat de vraag of de appelmemorie tijdig was ingediend ter zitting van het hof besproken zou worden, ter zitting zou zijn verschenen dan wel een gemachtigde namens haar teneinde uitleg te geven waarom klaagster, wetende dat het beroepschrift de griffie van het hof niet tijdig had bereikt, blijkens het dagstempel heeft gewacht tot 25 april 2010 met het ter post bezorgen van het beroepschrift of waarom zij op 23 april 2010 per telefoon geen contact met de griffier heeft opgenomen over de gang van zaken die avond ervoor. Dit alles heeft zij nagelaten. Voorts heeft blijkens mededeling van de griffier het faxapparaat in de periode tussen 22 april en 27 april 2010 tijdens kantooruren normaal gefunctioneerd. Onder die omstandigheden komt het voor risico van klaagster dat het beroepschrift zodanig laat door de griffie van het hof is ontvangen, dat niet van verschoonbare termijnoverschrijding kan worden uitgegaan.

3.4 Het voorgaande betekent dat het hoger beroep te laat is ingesteld en dat klaagster niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep.  

4 De beslissing

Het hof:

verklaart klagers niet ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 23 maart 2010, onder nummer 09 210A.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A. Minderhoud, M.A. Goslings, A.H.A. Scholten en W.K. van Duren, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2011.