ECLI:NL:TAHVD:2011:YA1389 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5817

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2011:YA1389
Datum uitspraak: 10-01-2011
Datum publicatie: 02-03-2011
Zaaknummer(s): 5817
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Gedragingen in strafzaken
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Advocaat stond meerdere minderjarigen in strafpiket bij. Reiskosten steeds dubbel gedeclareerd, werkzaamheden dubbel gedeclareerd en onvoldoende bijstand verleend. Gegrond. 3 maanden onvoorwaardelijke schorsing.

10 januari 2011

No. 5817

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement 's-Hertogenbosch,

de deken,

en het hoger beroep van:

verweerder.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort 's Hertogenbosch (verder: de raad) van 31 mei 2010, gewezen onder nummer H39 2010, aan partijen gezonden op 1 juni 2010, waarbij een bezwaar van de deken tegen verweerder op onderdeel d ongegrond is verklaard en op de onderdelen a, b, c en e gegrond is verklaard en de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij de deken van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 23 juni 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Eveneens op 23 juni 2010 is ter griffie van het hof ontvangen een appelmemorie, waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen.

2.3 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van de deken;

- de antwoordmemorie van verweerder;

- een brief van de deken aan het hof van 23 juli 2010;

- een brief van verweerder aan het hof met bijlagen van 2 augustus 2010.

2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 november 2010, waar de deken en verweerder zijn verschenen.

3. Het bezwaar

De raad heeft het bezwaar van de deken als volgt omschreven:

Naar het oordeel van de deken heeft verweerder zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt doordat hij:

a. een vergoeding heeft verzocht en verkregen ter zake van beweerdelijk verricht bezoek aan in verzekering gestelden terwijl die hetzij niet waren bezocht hetzij niet in verzekering waren gesteld;

Toelichting van de deken:

Uit een van de fungerend Hoofdofficier van Justitie in het arrondissement verkregen overzicht van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost blijkt gedurende welke tijdstippen verweerder bezoeken aan in verzekering gestelden heeft gebracht. Op 12 oktober 2009 heeft verweerder blijkens het overzicht slechts drie in verzekering gestelden bezocht maar vier formulieren ingevuld, één ter zake van X. en één met betrekking tot Y.. Een verdachte met de naam X. is echter nimmer in verzekering gesteld. Voorts heeft verweerder op 11 oktober 2009 Z. bezocht en een formulier ingevuld. Daarnaast heeft verweerder op 11 oktober 2009 een formulier ingevuld ter zake van Z., maar deze persoon was niet in verzekering gesteld en is door verweerder dus ook niet bezocht. Verweerder heeft aldus meermalen de misdrijven van artikel 326 en 225 Sr gepleegd, te weten valsheid in geschrifte en oplichting.

b. in verzekering gestelden meermalen heeft bezocht terwijl hij daarvoor – in strijd met de vigerende regelgeving – ook aparte vergoedingen heeft verzocht en verkregen;

Toelichting van de deken:

Blijkens de verklaring optreden piket en de daaraan gekoppelde vaststellingen vergoedingen heeft verweerder meerdere in verzekering gestelden meer dan een keer bezocht en daarvoor steeds een vergoeding geclaimd. Hij heeft daarop echter geen recht omdat de vergoeding betrekking heeft op de hele piketfase, derhalve gedurende de hele periode van de inverzekeringstelling.

c. vergoeding voor reiskosten heeft verzocht en verkregen voor reizen die hij niet heeft gemaakt;

Toelichting van de deken:

Op basis van de door de politie genoteerde tijdstippen kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat verweerder maar één keer tussen zijn kantoor, gevestigd te Veldhoven, en het politiebureau, gevestigd te Eindhoven, op en neer is gereden. Evenwel kan geconstateerd worden dat verweerder maar liefst elf maal de reiskosten claimt. Aldus pleegt verweerder minimaal tien maal het misdrijf van valsheid in geschrifte.

d. op een zodanige wijze rechtsbijstand aan minderjarige in verzekering gestelden heeft verleend dat in redelijkheid niet geoordeeld kan worden dat die rechtsbijstand zo adequaat was als gelet op de omstandigheden van die rechtsbijstand mocht worden verwacht;

Toelichting van de deken:

Uit het door de politie vervaardigde overzicht blijkt dat verweerder gemiddeld niet meer dan 10 minuten rechtsbijstand heeft verleend aan de in verzekering gestelde minderjarigen. Aan- en afvoertijd moeten voorts nog op het piketbezoek in mindering worden gebracht. Tien minuten is te kort om de minderjarige te informeren over zijn rechtspositie en hem te adviseren over de door hem in te nemen stafprocessuele positie. Voorts heeft verweerder het politieverhoor van verdacht Y. slechts gedurende 15 minuten bijgewoond, terwijl dit verhoor bijna drie uur heeft geduurd.

e. in het kader van een dekenonderzoek de deken heeft misleid dan wel op onvoldoende wijze aan het onderzoek van de deken zijn medewerking heeft verleend.

Toelichting van de deken:

Met betrekking tot de gedeclareerde reiskosten heeft verweerder in zijn brief aan de deken gesteld: “Ik kan mij in de chaos die toen op het politiebureau heerste nu, vier maanden, niet meer herinneren, hoe vaak ik heb gereden.”

Waar vaststaat dat verweerder slechts één keer op en neer is gereden tussen zijn kantoor en het politiebureau te Eindhoven heeft hij ondergetekende bewust misleid. Voorts heeft hij door overlegging van twee piketformulieren gesuggereerd ook daadwerkelijk twee verdachten te hebben bezocht, terwijl dat niet het geval was. Op de vraag van de deken waarom verweerder meende ten aanzien van diverse in verzekering gestelden meermalen een aanvraag vergoeding in te moeten dienen is door verweerder in het geheel niet gereageerd.

4. De grieven

4.1 De deken heeft de volgende grieven aangevoerd:

1. Ten onrechte heeft de raad onderdeel d van het dekenbezwaar ongegrond verklaard.

2. Ten onrechte heeft de raad aan verweerder slechts als sanctie opgelegd de maatregel van (lees: voorwaardelijke) schorsing in de praktijk voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar.

3. Ten onrechte heeft de raad niet ook overwogen dat verweerder op 12, 13 en 15 oktober 2009 zes maal ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op een vergoeding van reiskosten.

4.2 Het hof leest in de memorie van verweerder de volgende grieven:

1. Ten onrechte heeft de raad het bezwaar op onderdeel a gegrond verklaard.

2. Ten onrechte heeft de raad het bezwaar op onderdeel b gegrond verklaard.

3. Ten onrechte heeft de raad het bezwaar op onderdeel c gegrond verklaard.

4. Ten onrechte heeft de raad het bezwaar op onderdeel e gegrond verklaard.

5. De opgelegde maatregel staat niet in verhouding tot de door verweerder gemaakte fouten.

5. De feiten

Het volgende is komen vast te staan:

5.1 Verweerder had op 11 oktober 2009 strafpiketdienst. Hij ontving op 11 oktober 2009 bericht dat een compleet elftal van een voetbalvereniging op zaterdag 10 oktober 2009 is aangehouden op verdenking van openlijke geweldpleging tijdens of rond een voetbalwedstrijd op die dag tussen hen en een andere voetbalvereniging op het terrein van hen.

5.2 Twaalf verdachten zijn aangehouden die, op één na, allen minderjarig waren. Verweerder heeft piketbezoeken afgelegd en declaratieformulieren ingevuld, deze door de dienstdoende verbalisant laten afstempelen en ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. De gedeclareerde bedragen zijn aan verweerder uitgekeerd.

5.3 Verweerder heeft iedere verdachte tien à vijftien minuten gesproken en sommige verdachten een tweede keer bezocht. Verweerder heeft geen of nauwelijks contact met de ouders van de minderjarige verdachten gehad. Verweerder is bij het politieverhoor van één verdachte – Y. - aanwezig geweest.

5.4 Verweerder heeft vervolgbezoeken aan de verdachten in het kader van zijn piketdienst apart gedeclareerd bij de Raad voor Rechtsbijstand en de gevraagde vergoeding ontvangen.

5.5 Verweerder heeft voor ieder van de verdachten de reiskosten van zijn kantoor naar het politiebureau gedeclareerd bij de Raad voor Rechtsbijstand en de gevraagde vergoedingen ontvangen, terwijl verweerder deze reiskosten niet steeds voor iedere verdachte afzonderlijk heeft gemaakt: hij heeft tijdens één bezoek aan het politiebureau meer verdachten bezocht.

5.6 Op een vraag van de deken in het kader van diens onderzoek in deze zaak hoe vele malen verweerder in het kader van de voornoemde piketdienst naar het politiebureau is gereisd, heeft verweerder in zijn brief aan de deken van 24 januari 2010 geantwoord: Werkelijk in die chaos kan ik mij niet herinneren of ik - vijf maanden verder - hoe vaak ik heb gereden.

5.7 Verweerder heeft met ingang van 1 november 2010 zijn praktijk als advocaat neergelegd.

6. De beoordeling

6.1 Grief 1 van verweerder is gericht tegen de gegrondverklaring van het bezwaar op onderdeel a.

Hetgeen verweerder in zijn appelmemorie heeft aangevoerd kan niet afdoen aan hetgeen de raad omtrent dat onderdeel van het bezwaar heeft overwogen en kan niet leiden tot een ander oordeel, zodat deze grief faalt.

6.2 Grief 2 van verweerder is gericht tegen de gegrondverklaring van het bezwaar op onderdeel b.

Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat hij de regel dat het niet is toegestaan voor meer dan één piketbezoek in dezelfde zaak een vergoeding bij de Raad voor Rechtsbijstand te declareren, niet leest in de tekst van artikel 23 lid 3 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand.

De raad heeft terecht overwogen dat het een advocaat niet is toegestaan voor meer dan één piketbezoek in dezelfde zaak een vergoeding te declareren. Als piketadvocaat had verweerder van deze regel zonder meer op de hoogte moeten zijn en moeten nalaten vergoedingen te declareren, waarvan hij had moeten weten dat hij daarop geen recht had. Het door verweerder aangevoerde feit dat deze regel niet met zoveel woorden in de bepaling van artikel 23 lid 3 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand kan worden gelezen, doet daaraan niet af.

Nu vast staat dat verweerder in strijd met de vigerende regelgeving aparte vergoedingen voor opvolgende piketbezoeken in één zaak heeft gevraagd en verkregen, is het bezwaar op onderdeel b gegrond en faalt grief 2 van verweerder.

6.3 Grief 3 van verweerder is gericht tegen de gegrondverklaring van het bezwaar op onderdeel c.

Verweerder heeft niet betwist dat hij voor iedere in verzekering gestelde verdachte reiskosten heeft gedeclareerd, terwijl hij bij één bezoek aan het politiebureau meer verdachten heeft bezocht. In de toelichting op zijn grief heeft verweerder aangevoerd dat niet moet worden uitgesloten dat uit een automatisme en in de haast/chaos de formulieren standaard zijn verzonden naar de raad zonder enige intentie noch opzet.

Het hof is van oordeel dat verweerder bij het declareren van zijn reiskosten zich had moeten vergewissen van de juistheid van zijn declaraties.

Nu vast staat dat verweerder reiskosten heeft gedeclareerd die niet ten volle door hem zijn gemaakt, is het bezwaar op onderdeel c gegrond en faalt grief 3 van verweerder.

6.4 Grief 1 van de deken is gericht tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar op onderdeel d.

Van een piketadvocaat die een in verzekering gestelde verdachte bezoekt, mag in beginsel worden verwacht dat hij zich verdiept in de onderhavige zaak, dat hij de in verzekering gestelde verdachte zorgvuldig inlicht over zijn strafprocessuele positie en dat hij hem daaromtrent van advies dient. Dit geldt te meer, indien - zoals in casu - bijna alle verdachten minderjarig zijn en voor de eerste keer in verzekering zijn gesteld, nu het uitleggen van een en ander bij dergelijke - op dit terrein onwetende - verdachten meer tijd pleegt te vergen. Bij minderjarige verdachten mag van een piketadvocaat in beginsel bovendien worden verwacht dat hij de ouders inlicht over de situatie van hun kind en hen van advies dient.

Vast staat dat verweerder de onderhavige verdachten ieder ten hoogste tien à vijftien minuten heeft gesproken, dat hij aan sommige verdachten een vervolgbezoek heeft gebracht en dat hij bij een verhoor van één van de verdachten (enige tijd) aanwezig is geweest.

Voorts staat vast dat - zoals blijkt uit een door de deken overgelegde en inhoudelijk niet voldoende gemotiveerd door verweerder betwiste brief van mr. R. (de opvolgend advocaat van de onderhavige verdachten) van 21 juli 2010 - geen of nauwelijks contact is geweest tussen de ouders van de minderjarige verdachten en verweerder, waarover die ouders zich ook hebben beklaagd.

Wat er zij van de mogelijkheden om in de korte tijd waarin verweerder de verdachten heeft gesproken hen deugdelijk in te lichten over hun strafprocessuele positie, er blijft het feit dat verweerder niet of nauwelijks contact met de ouders van de minderjarige in verzekering gestelde verdachten heeft opgenomen. Door aldus de ouders van die minderjarige in verzekering gestelde verdachten grotendeels in het ongewisse te laten over hun in verzekering gestelde kinderen is de door verweerder verleende rechtsbijstand niet zo adequaat geweest als van hem had mogen worden verwacht. Het door verweerder gestelde feit dat de verdachten met elkaar hadden afgesproken te zwijgen en alles als een spannend avontuur zagen, doet hieraan niet af.

Dit brengt mede dat grief 1 van de deken slaagt en dat zijn bezwaar op onderdeel d gegrond is.

6.5 Grief 4 van verweerder is gericht tegen de gegrondverklaring van het bezwaar op onderdeel e.

Ook in hoger beroep heeft verweerder aangevoerd dat hij zich niet meer kan herinneren hoeveel malen hij in de onderhavige zaak naar het politiebureau is gereden.

Het hof is met de raad van oordeel dat met een dergelijke reactie op een vraag van de deken verweerder onvoldoende medewerking aan het dekenonderzoek heeft verleend. Hetgeen verweerder in hoger beroep heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel dan dat van de raad leiden, zodat grief 4 van verweerder faalt.

6.6 In zijn derde grief heeft de deken aangevoerd dat de raad ten onrechte niet ook heeft overwogen dat verweerder op 12, 14 en 15 oktober 2009 zes maal ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op een vergoeding van reiskosten.

Nu het bezwaar van de deken op alle onderdelen - in het bijzonder ook op onderdeel c gegrond is verklaard, heeft de deken geen belang bij zijn grief dat in de overwegingen die tot de gegrondverklaring hebben geleid niet de data van de gedeclareerde bezoeken precies zijn genoemd. De grief kan niet leiden tot vernietiging van de beslissing van de raad op enig onderdeel.

6.7 Het bezwaar van de deken is op alle onderdelen gegrond.

Het hof is van oordeel dat de onderhavige feiten al met al zo ernstig zijn (en dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad) dat een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden passend en geboden is. In zoverre is grief 2 van de deken terecht voorgesteld. Voor het overige faalt deze, evenals grief 5 van verweerder.

6.8 Het hiervoor overwogene brengt mede dat in het hoger beroep van de deken de beslissing van de raad moet worden vernietigd, voor zover het bezwaar op onderdeel d ongegrond is verklaard en voor zover de maatregel van voorwaardelijke schorsing is opgelegd. Het hof zal het bezwaar op onderdeel d gegrond verklaren en aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden opleggen. Voor het overige zal de bestreden beslissing worden bekrachtigd.

Het hoger beroep van verweerder moet worden verworpen.

6.9 Nu verweerder zijn praktijk als advocaat inmiddels heeft neergelegd en niet meer is ingeschreven op het tableau, zal het hof bepalen dat de opgelegde maatregel zal ingaan op de eerste dag dat verweerder (eventueel) weer zal zijn ingeschreven als advocaat.

7. De beslissing

Het hof,

in het hoger beroep van de deken:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort 's Hertogenbosch van 31 mei 2010, voor zover daarbij het bezwaar van de deken op onderdeel d ongegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van voorwaardelijke schorsing is opgelegd;

en, in zoverre opnieuw beslissende:

- verklaart het bezwaar van de deken op onderdeel d gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden;

- bepaalt dat deze maatregel zal ingaan op de eerste dag waarop verweerder (eventueel) weer zal zijn ingeschreven als advocaat;

- bekrachtigt de voornoemde beslissing van de raad voor het overige;

in het hoger beroep van verweerder:

verwerpt het hoger beroep.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs R.W. de Ruuk, W.M. Poelmann, H. van Loo en G.J. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2011.