ECLI:NL:TAHVD:2010:YA3189 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5731

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2010:YA3189
Datum uitspraak: 13-09-2010
Datum publicatie: 23-08-2012
Zaaknummer(s): 5731
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • EVRM, subonderwerp: Art 10
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet-onnodig grievend. Verweerder had klager, politite-ambtenaar, beschuldigd van valsheid in geschirfte en meineed. Uitingen vielen binnen de vrijheid gegeven in artikel 10 EVRM, met verwijzing naar uitspraak EHRM, NJ 2004,555. klacht ongegrond.

13 september 2010

No. 5731

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

klager

tegen:

verweerder.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 2 februari 2010, onder nummer 09-178U, aan partijen toegezonden op 2 februari 2010, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 17 februari 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder;

- een schrijven van klager aan het hof van 15 april 2010.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 juli 2010, waar klager en gemachtigde van verweerder, zijn verschenen.

3. De klacht

3.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder zich in woord en geschrift onnodig grievend over klager heeft uitgelaten door hem meerdere malen te beschuldigen van valsheid in geschrifte en meineed en deze aantijgingen – in woord en geschrift – heeft verspreid en openlijk ten gehore heeft gebracht met het kennelijke doel daaraan ruchtbaarheid te geven.

3.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten, heeft verweerder volgens klager de norm  neergelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

4. De feiten

 In overweging 3 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5. De beoordeling

5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Hieraan voegt het hof het volgende toe. Ten aanzien van de uitingen die een advocaat in het kader van die belangenbehartiging in het openbaar doet, geldt dat die vallen onder de door artikel 10 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) beschermde vrijheid van meningsuiting Deze vrijheid kan op grond van het EVRM slechts worden beperkt indien deze beperking bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is (S./Staat der Nederlanden, EHRM 28 oktober 2003, NJ 2004, 555). In het onderhavige geval is niet gebleken dat verweerder zich ten aanzien van klager heeft uitgelaten op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt zodat er voor enige beperking in zijn vrijheid van meningsuiting geen grond bestaat .

5.2 De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

6. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 2 februari 2010, onder nummer 09-178U.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. A. Beker, C.M. Pannekoek-Dubois, G.W.S. de Groot en H.D. Cotterell, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2010.