ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0559 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5597

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0559
Datum uitspraak: 09-04-2010
Datum publicatie: 23-04-2010
Zaaknummer(s): 5597
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Verweerder schond geheimhoudingsplicht. Na voor twee partijen te hebben opgetreden, trad verweerder tegen klager op, toen tussen partijen een geschil ontstond. Verweerder legde getuigenverklaring af waaruit verschuldigdheid van een bedrag af te leiden zou zijn. Gegrond. Berisping

9 april 2010

No. 5597

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder,

tegen:

klager.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden (verder: de raad) van 15 september 2009, onder nummer 03/09, aan partijen toegezonden op 16 september 2009, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en als maatregel een enkele waarschuwing is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 oktober 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager van 22 oktober 2009.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 februari 2010, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3. De klacht

 De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt:

Verweerder heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden, door

- eerst in brieven van 2 respectievelijk 10 april 2008 aan X.,

- en vervolgens in een op 26 augustus 2008 ter zitting van het Landgericht Hamburg afgelegde getuigenverklaring, in een door X. tegen klager aangespannen procedure, een mededeling te openbaren die klager aan hem (verweerder) had gedaan tijdens een bespreking op 27 juni 2007, toen klager nog de cliënt van verweerder was.

4. De feiten

Het hof gaat uit van de navolgende feiten, die tussen partijen vaststaan:

4.1 In februari 2007 is klager bij verweerder geïntroduceerd door X., die reeds geruime tijd cliënte van verweerder was. Klager zou een door X. geëxploiteerde scheepswerf overnemen, zij beiden wensten dat verweerder de daartoe benodigde rechtsbijstand zou verlenen. Tussen klager en verweerder is een afzonderlijke opdrachtovereenkomst tot stand gekomen. Verweerder bleef X. bijstaan, ook ter zake van de beoogde transactie met klager.

4.2 Eind juni 2007 is de verhouding tussen X. en klager verslechterd. Naar aanleiding daarvan heeft op 27 juni 2007 op initiatief van klager een bespreking tussen hem en verweerder plaatsgehad, waarbij X. niet aanwezig was. Bij het begin van die bespreking heeft verweerder nagegaan of inmiddels sprake was van tegenstrijdige belangen tussen X. en klager. In dat kader heeft verweerder geïnformeerd naar de zienswijze van klager met betrekking tot de eerder door X. aan verweerder overgebrachte stelling dat klager uit hoofde van geldlening € …. aan X. schuldig zou zijn. Volgens verweerder heeft klager daarop geantwoord dat hij dat bedrag aan X. zou terugbetalen.

4.3 De verdere loop van dat gesprek heeft tot het inzicht geleid dat (over een andere kwestie dan die gestelde schuld van klager aan X.) een tegenstrijdig belang was ontstaan tussen X. en klager. Klager heeft de opdrachtovereenkomst beëindigd. Verweerder is blijven optreden voor X., klager heeft zich gewend tot de advocaat mr. Y., die zich liet bijstaan door zijn kantoorgenoot mr. Z..

4.4 Op 21 augustus 2007 schreef mr. Z. (in zijn hoedanigheid van advocaat van klager) aan verweerder (in diens hoedanigheid van advocaat van X.):

“In aansluiting op ons telefoongesprek van hedenmorgen zend ik u bijgaand in concept een tweetal vaststellingsovereenkomsten. Dat sprake is van twee documenten heeft te Y. en met de heden door mevrouw X. geuite wens om de afspraak terzake van de lening afzonderlijk vast te leggen.

(….)

-  terzake van de lening is afgesproken dat als gedeeltelijke terugbetaling de Porsche Cayenne van de heer S. wordt overgedragen;

(…)”

4.5 Eén van de bijlagen bij deze brief was een concept-vaststellingsovereenkomst, waarvan de considerans als volgt luidde:

“a.  X. Shipyard heeft aan de heer S. een lening verstrekt van € …… (verder aan te duiden als: de Lening).

b. Partijen hebben afspraken gemaakt over terugbetaling van de Lening.

c. Partijen wensen in deze overeenkomst vast te stellen hetgeen rechtens tussen hen geldt, ook voor zover dat van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.

d. (…)”

4.6 De beoogde vaststellingsovereenkomst is niet tot stand gekomen.

4.7 Nadien heeft X. klager gedaagd voor het Landgericht Hamburg. Zij werd daarin bijgestaan door de advocaat dr. E.. X. stelde aan klager € … geleend te hebben, en vorderde terugbetaling van dat bedrag. Klager heeft verweer gevoerd. In de onderhavige klachtzaak heeft klager gesteld dat nooit sprake is geweest van een lening, maar dat hij destijds, tijdens de onder 4.2 weergegeven bespreking met verweerder, om commerciële redenen bereid was € … aan X. te betalen, ter oplossing van een aantal rond de overname van de scheepswerf gerezen geschillen.

4.8  Op 2 april 2008 schreef verweerder aan X.:

“(…)

Op 27 juni 2007 vond op ons kantoor een bespreking plaats waarbij aanwezig waren S. (…) en ikzelf. In die bespreking kwam ook aan de orde dat u een bedrag van € …..,– aan S. hebt geleend.

Desgevraagd deelde S. mede dat indien u dat wenste hij tot terugbetaling van het bedrag van € … zou overgaan. (…)

Ik vermeld tot slot nog dat er mijnerzijds geen bezwaar tegen bestaat wanneer u dit schrijven onder de aandacht brengt van dr. E..”

4.9 Een brief van 10 april 2008 van klager aan X. behelst onder meer een herhaling van wat zojuist is geciteerd uit zijn brief van 2 april 2008.

4.10 Op 26 augustus 2008 is verweerder als getuige verschenen ter zitting van het Landgericht Hamburg, in de procedure van X. tegen klager. Hem is herhaaldelijk gewezen op de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van de advocaat. Verweerder heeft een verklaring afgelegd, die onder meer het volgende inhield:

“Am 27.6.2007 haben ich und mein Kollege H. festgestellt, dass das Verhältnis zwischen den beiden Parteien zunehmend angespannter wurde und wir haben überlegt, ob eine gemeinsame Vertretung beider Parteien noch fortgeführt werden kann.

Im Rahmen dieser Besprechung wurde gesagt, dass [X.] einen Betrag im Höhe von 120.000,- € an Herrn S. verliehen hat. Wir waren gespannt darauf, wie Herr S. hierauf reagieren würde, ob er bestätigen würde, dass ihm die … € geliehen worden seien. Anderenfalls hätten wir [klager] nicht weiter rechtlich vertreten.

Herr S. hat geäußert, dass er diesen Betrag an [X.] zurückzahlen werde.”

5. De beoordeling

5.1 In hoger beroep neemt verweerder alsnog tot uitgangspunt dat hij gehouden was tot geheimhouding van al hetgeen klager hem had meegedeeld in de bespreking van 27 juni 2007, toen klager nog zijn cliënt was, en derhalve ook van de mededeling van klager dat hij het bedrag van € 120.000 aan X. zou terugbetalen. Dit uitgangspunt is juist. Ook indien een cliënt jegens zijn advocaat zonder omhaal de juistheid erkent van een door zijn wederpartij gesteld rechtsfeit, is voor openbaring daarvan door de advocaat ten minste vereist dat de cliënt daarin toestemt. Dat klager niet zou toestemmen in openbaring van evenbedoelde mededeling, moet aan verweerder in elk geval duidelijk zijn geweest vanaf het moment dat X. de procedure bij het Landgericht Hamburg begon. Daaruit kon verweerder immers op Y. en dat klager niet langer tot betaling bereid was. De uitlatingen van verweerder waarop de klacht ziet, dateren van na dat moment.

5.2 In hoger beroep betoogt verweerder evenwel dat aan klagers mededeling d.d. 27 juni 2007 (“ik zal terugbetalen”) de vertrouwelijkheid is komen te ontvallen doordat die mededeling bij monde van klagers opvolgend advocaat openlijk is herhaald, in stukken die verweerder ontving in zijn hoedanigheid van advocaat van X. (zie hierboven, 4.4 en 4.5).

5.3 In het midden kan blijven of het verweerder zou hebben vrijgestaan om de inhoud van die stukken te openbaren. Dat is namelijk niet wat verweerder heeft gedaan; verweerder heeft geopenbaard wat klager hem had gezegd op 27 juni 2007, toen klager nog zijn cliënt was.

5.4 Het onder 5.2 weergegeven betoog faalt op grond van hetgeen in 5.1 is overwogen: uit de inhoud van de stukken die verweerder van klagers opvolgend advocaat ontving mocht hij niet afleiden dat klager erin toestemde dat verweerder zou openbaren wat klager hem had gezegd tijdens de bespreking van 27 juni 2007, reeds niet omdat die stukken onderdeel uitmaakten van confraternele onderhandelingen, die mislukt zijn.

5.5 Het hof verenigt zich derhalve met het oordeel van de raad dat de klacht gegrond is.

5.6 Het hof verenigt zich niet met het oordeel van de raad dat volstaan kan worden met de maatregel van enkele waarschuwing. De verplichting tot geheimhouding geldt als een fundamenteel beginsel dat de advocaat in de uitoefening van zijn beroep in acht behoort te nemen, en waarop cliënten met het oog op de juiste behartiging van hun belangen onvoorwaardelijk moeten kunnen vertrouwen (HvD 10 juni 1987, nr. 1173, Adv.blad 1988, p. 251). Verweerder heeft vooraf wel stilgestaan bij de vraag of zijn voorgenomen handelwijze toelaatbaar was, maar geen aanleiding gezien om de deken naar diens zienswijze te vragen, ook niet nadat hem ter zitting van het Landgericht Hamburg herhaaldelijk is gewezen op zijn geheimhoudingsplicht en zijn verschoningsrecht. Hij heeft geopenbaard wat geheim moest blijven.

Door in een rechtszaak waarin klager partij was op verzoek van klagers wederpartij een getuigenverklaring af te leggen over hetgeen verweerder als toenmalige advocaat van klager uit de mond van klager heeft vernomen heeft verweerder op een uiterst laakbare en ernstige wijze zijn geheimhoudingsplicht geschonden.

Het hof oordeelt dit een en ander dermate ernstig dat het – met eenparigheid van stemmen –  oplegging van de maatregel van berisping geboden acht.

6. De beslissing

Het hof:

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden van 15 september 2009, nr. 03/09, voor zover daarin de klacht gegrond verklaard is;

- vernietigt die beslissing voor het overige;

en, in zoverre opnieuw beslissende:

- legt verweerder de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. P.J. Baauw, H. van Loo,  J.C. van Oven en B.J.Th. Bouma, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2010.