ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0555 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5594

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0555
Datum uitspraak: 29-03-2010
Datum publicatie: 23-04-2010
Zaaknummer(s): 5594
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder bezocht in strafzaak (cliënt zat in beperkingen) cliënt op verzoek van familie zonder eerst met klagers "oorspronkelijk" advocaat te overleggen.

29 maart 2010

No. 5594

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder,

tegen:

klaagster.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 7 september 2009, onder nummer R.3224/09.56, aan partijen toegezonden op 10 september 2009, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en als maatregel een enkele waarschuwing is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 9 oktober 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2. Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klaagster.

2.3. Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 februari 2010 waar klaagster en mr. X., namens verweerder, zijn verschenen.

3. De klacht

3.1. De klacht houdt het volgende in:

In de zaak van de heer G. heeft verweerder de cliënt van klaagster zonder haar toestemming bezocht tot realisering van de intentie van verweerder de zaak over te nemen, zulks terwijl verweerder handelde op verzoek van familie van de heer G. en terwijl de heer G. in beperkingen zat.

3.2. In de toelichting op de klacht heeft klaagster gesteld dat haar bezwaar zich niet zozeer richt op het feit dat een andere advocaat de behandeling van haar zaak overneemt, maar tegen de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden. Klaagster benadrukt dat het benaderen van de heer G. plaatsvond tijdens de beperkingen. Klaagster heeft opgemerkt dat verweerder ook in de zaak van de heer W. deze heeft benaderd zonder haar toestemming en vervolgens om overdracht van de zaak heeft verzocht.

4. De feiten

4.1. Het volgende is komen vast te staan:

- Klaagster is opgetreden als toegevoegd advocaat in een strafprocedure tegen de heer G., die toen was gedetineerd en aan volledige beperkingen was onderworpen, zoals bedoeld in art. 62 jo. 76 Sv. Daarin was voor contact met klaagster als zijn raadsman een uitzondering gemaakt.

- Op verzoek van familieleden van de heer G. heeft verweerder zich bereid verklaard de rechtsbijstand aan hem van klaagster over te nemen.

- Op 1 december 2008 zond verweerder aan klaagster een faxbrief (blijkens de tijdregistratie verzonden om 12.57 uur), onder meer inhoudende:

“Aannemende dat u tegen de overdracht van de zaak geen bezwaar heeft, wil ik u verzoeken de stukken te doen toekomen. Tevens deel ik u mede voornemens te zijn de heer G. te bezoeken in de PI.

In afwachting van uw berichten, …”

- Op diezelfde dag heeft klaagster per faxbrief aan verweerder geantwoord:

“(…) Het gegeven dat familieleden van de heer G. zouden hebben verzocht om overdracht van de zaak en gelet op het feit dat er sprake is van beperkingen, ga ik niet akkoord met uw verzoek om overname.

Ook ga ik niet akkoord met een eventueel bezoek dan wel enig ander contact van uw zijde aan mijn cliënt.

Ik kan bij de eerstvolgende gelegenheid dat ik cliënt zie, uw verzoek aan hem voorleggen. Indien cliënt uw rechtsbijstand wenst zal ik dat laten weten.”

- Verweerder was op het ogenblik dat dit antwoord door klaagster werd verzonden (naar mededeling van mr. X. om 13.55 uur) al onderweg naar de P.I. te A. om de heer G. te bezoeken.

- Een dag later berichtte verweerder klaagster per faxbrief, samengevat, dat hij gerechtigd was zonder toestemming van de toegevoegde piketadvocaat als gekozen raadsman de heer G. te bezoeken, zulks ondanks het verleende bevel beperkingen (waarin slechts voor contact met klaagster een uitzondering was gemaakt), dat hij gerechtigd was op verzoek van derden als gekozen raadsman op te treden en dat de heer G. ontevreden was over de bijstand van klaagster. Daarom behoefde verweerder naar zijn oordeel een overleg van klaagster met haar cliënt niet af te wachten.

- Bij brief van 8 december 2008 beklaagde vervolgens klaagster zich over de gang van zaken bij de deken.

4.2. Het hof gaat uit van deze feiten die in hoger beroep niet zijn bestreden.

5. De beoordeling

5.1. De grieven van verweerder richten zich, samengevat, tegen de overwegingen van de raad dat er niet is gebleken van een dringende noodzaak voor verweerder om de heer G. buiten klaagster om en zonder haar toestemming te bezoeken en dat uit het dossier blijkt dat zich eerder tussen partijen een soortgelijke kwestie heeft voorgedaan.

5.2. De grieven stellen aan de orde in hoeverre een door derden aangezochte advocaat met de aan een gedetineerde cliënt toegevoegde advocaat overleg behoort te voeren met betrekking tot een overname van de zaak. Dienaangaande overweegt het hof het volgende.

5.3. De advocaat die door derden is aangezocht om een gedetineerde verdachte bij te staan aan wie reeds een andere advocaat is toegevoegd en die de verdachte wenst te bezoeken teneinde zich ervan te vergewissen of die zich inderdaad verder door hem wil laten bijstaan, behoort de toegevoegde advocaat tijdig in kennis te stellen van zijn voornemen om de verdachte te bezoeken. Indien de toegevoegde advocaat meedeelt daarvoor geen toestemming te verlenen, mag die mededeling niet zonder meer genegeerd worden, maar behoort in overleg tussen de advocaten naar een oplossing te worden gezocht. Indien dat overleg niet tot overeenstemming leidt, kan de tussenkomst van de deken worden ingeroepen.

5.4. Verweerder heeft klaagster op 1 december 2008 wel in kennis gesteld van zijn voornemen de heer G. te bezoeken, maar heeft de reactie van klaagster, die een uur later volgde, niet afgewacht en was al onderweg naar de penitentiaire inrichting toen die reactie op zijn kantoor binnenkwam. De stelling van verweerder dat hij onmiddellijk mocht handelen vanwege de spoedeisendheid van de belangen van de cliënt acht het hof niet juist. Noch de verstreken duur van de beperkingen, noch de omstandigheid dat er schone kleren bij de cliënt zouden moeten worden bezorgd kunnen rechtvaardigen dat verweerder terstond en zonder de reactie van klaagster af te wachten zijn gang ging. De raad heeft derhalve terecht geoordeeld dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De grieven zijn ongegrond.

5.5. Voor zover de raad overweegt dat verweerder door zijn bezoek het bevel beperkingen heeft geschonden en aldus de belangen van klaagster heeft geschaad of zou kunnen schaden, maakt het hof deze overweging niet tot de zijne. Dit zou een aspect kunnen zijn bij de beoordeling van een klacht van de Officier van Justitie die echter, naar vaststaat, zich niet over het handelen van verweerder heeft beklaagd.

5.6. Voor zover verweerder erover klaagt dat de raad bij de overwegingen met betrekking tot de op te leggen maatregel mee heeft laten wegen dat zich tussen partijen al eerder een soortgelijke kwestie had voorgedaan is het hof van oordeel dat deze grief doel treft.

Uit het klachtdossier blijkt dat deze kwestie door klaagster ad informandum is genoemd en dat zij in het verleden heeft gespeeld maar dat dit niet tot een tuchtklacht heeft geleid. De klachtwaardigheid van dat feit is niet komen vast te staan, terwijl de kwestie evenmin onderdeel uitmaakt van de onderhavige klacht.

5.7. De gegrondheid van laatstgenoemde grief leidt echter naar het oordeel van hof wat betreft de op te leggen maatregel niet tot een andere uitkomst dan door de raad uitgesproken.

De beslissing van de raad zal worden bekrachtigd onder verbetering van gronden.

6. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt, onder verbetering van gronden, de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage van 7 september 2009 onder nummer R.3224/09.56.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A. Beker, P.M.A. de Groot-van Dijken, J.C. van Oven en G.J. Niezink, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2010.