ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0265 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5502

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0265
Datum uitspraak: 15-01-2010
Datum publicatie: 20-01-2010
Zaaknummer(s): 5502
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten verweerder, advocaat van de wederpartij, namens zijn cliënt een veel te hoge schadevergoeding te vorderen. Ongegrond.

15 januari 2010

No. 5502

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

klagers,

tegen:

verweerder.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 25 mei 2009, onder nummer M141-2008, aan partijen toegezonden op 26 mei 2009, waarbij de raad het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline van 23 oktober 2008 met betrekking tot klachtonderdeel 1 als ongegrond afwijst. De raad verklaart klagers ontvankelijk in hun verzet tegen de voornoemde beslissing van de voorzitter met betrekking tot klachtonderdeel 2, vernietigt deze beslissing voor wat betreft de kennelijk niet-ontvankelijkverklaring op dit punt en, opnieuw rechtdoende, verklaart dit klachtonderdeel alsnog ongegrond.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 9 juni 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder;

- een brief namens klagers aan het hof van 9 juni 2009;

- een brief namens klagers aan het hof van 26 oktober 2009.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 november 2009, waar X. mede namens de overige klagers, en verweerder zijn verschenen.

3. De klacht

De klacht houdt het volgende in:

1. verweerder heeft in 2001 in strijd met de waarheid verklaard dat Bouwbedrijf X. B.V. in 1991 een brief zou hebben ontvangen, inhoudende afkeuring van het tegelwerk;

2. verweerder heeft in juni 2004 een brief gestuurd waarin een exorbitant bedrag aan schade door hem namens zijn cliënt is opgevoerd, met geen ander doel dan om een geforceerde afkoop van de lopende procedure te kunnen afdwingen, terwijl de werkelijke schade aantoonbaar veel lager lag.

4. De feiten

De raad heeft vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5. De beoordeling

5.1 Naar aanleiding van het hoger beroep tegen de beslissing gegeven op klachtonderdeel 1. overweegt het hof als volgt. Art. 46h lid 4 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaren of ongegrondverklaring van een verzet gedaan tegen een beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen.

5.2 Dit betekent dat de Advocatenwet aan klagers niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen en dat het beroep tegen de beslissing op dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is.

5.3 Het onderzoek in hoger beroep tegen de beslissing op klachtonderdeel 2. heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.4 De grieven van klagers gericht tegen de beslissing op klachtonderdeel.2 van de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad op dit klachtonderdeel dient te worden bekrachtigd.

6. De beslissing

Het hof:

verklaart klagers niet ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 25 mei 2009 op klachtonderdeel 1.

en,

bekrachtigt de beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A. Beker, T.A.W. Sterk, W.K. van Duren, M.M.H.P. Houben, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 janu