ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0252 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5482

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0252
Datum uitspraak: 11-01-2010
Datum publicatie: 20-01-2010
Zaaknummer(s): 5482
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder trad op tegen directeur/klager Stichting tevens de eerste contactpersoon van die stichting voorafgaand aan optreden tegen klager. Ongegrond.

11 januari 2010

No. 5482

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder,

tegen:

klager.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 7 april 2009, onder nummer 08-267A, aan partijen toegezonden op 7 april 2009, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder de onderdelen b en c gegrond zijn verklaard en de maatregel enkele waarschuwing is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 mei 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie, tevens houdende appel van klager, namens hem ingediend door zijn gemachtigde en ontvangen ter griffie van het hof op 25 juni 2009.

2.3  Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 oktober 2009, waar klager, vergezeld van gemachtigde, en verweerder, zijn verschenen. Gemachtigde en verweerder hebben pleitaantekeningen overgelegd.

3. De klacht

 De klacht houdt het volgende in:

 Verweerder heeft in strijd met artikel 46 Advocatenwet:

a. vanaf 2 juli 2007 gebrekkig met klager gecommuniceerd;

b. zich tegen klager gekeerd, terwijl klager als contactpersoon fungeerde van de stichting voor wie verweerder als advocaat optrad;

c. de stichting op lichtvaardige gronden geadviseerd om klager op staande voet te ontslaan;

d. in de door de stichting tegen klager geëntameerde ontbindingsprocedure een onjuiste verklaring afgelegd.

4. De feiten

4.1 Vanaf mei 2007 heeft verweerder opgetreden voor de stichting waarvan klager directeur was. Verweerder werd door de stichting ingeschakeld om haar bij te staan in de ontslagzaak tegen mevrouw K. Belangrijk onderwerp in de ontslagzaak van mevrouw K. was de vraag wat precies de inhoud was van de afspraken die klager namens de stichting met mevrouw K had gemaakt. Voordat verweerder namens de stichting met ( de gemachtigde van ) mevrouw K. correspondeerde werd namens de stichting gecommuniceerd door de heer V., voorzitter van de stichting.

4.2 Begin mei 2007 vond het eerste gesprek plaats tussen klager en verweerder. Vanaf 12 juni 2007 heeft verweerder, na dit met de heer V. te hebben besproken, alle mails in afschrift (mede) verstuurd aan de heer V.

4.3 Op 7 juni 2007 heeft verweerder zijn eerste advies over de ontslagkwestie van mevrouw K. aan de stichting aan klager gemaild. In deze mail heeft verweerder geschreven:

“… Tenslotte zou ik graag nog kort met u stil willen staan bij de precieze gang van zaken met betrekking tot de ondertekening van de arbeidsovereenkomst van 13 september 2004 door zowel mevrouw K. als u zelf voor de indiensttreding van mevrouw K. per 1 januari 2005.”

4.4 Op 2 juli 2007 zond klager de arbeidovereenkomst tussen de stichting en mevrouw K. gedateerd 7 september 2005. Telefonisch heeft verweerder aan klager zijn verbazing over  het hem toegestuurde contract uitgesproken.

4.5 Op 3 juli heeft klager aan verweerder een memo gestuurd, met daarin de volgende inhoud:

“ Ik heb afgelopen vrijdag een “afschrift”gestuurd van het contract dat ik destijds aan K. heb overhandigd. Gisteren meldde jij mij terecht dat de datum (2005) niet overeenkomt met de datum ( 2004) waarop het contract feitelijk is afgegeven. … Ik heb de datum veranderd naar 2004, met de toevoeging dat het memobriefje niet meer geldt. Dit had ik niet mogen doen. Ik heb stom gehandeld. Ik bied je hiervoor mijn oprechte verontschuldigingen aan. Jij bent mijn advocaat en ik behoor je juiste informatie te verstrekken. Ik heb dit gedaan omdat mevrouw K alles verdraait en ik geen dossier heb opgebouwd.. …Ik verzoek je dit  document niet in te brengen in het proces.”       ”Ik stuur een afschrift van deze memo ook naar mijn bestuursleden”.

4.6 Op 3 juli 2007 heeft verweerder een notitie geschreven aan het bestuur van de stichting over de positie van klager. Het bestuur heeft klager op staande voet ontslagen. In de procedure die daarop volgde heeft de stichting een notitie van de hand van verweerder over de hiervoor omschreven gebeurtenissen in het geding gebracht.

5. De beoordeling

5.1 Het hoger beroep van klager, gericht tegen de beslissing van de raad op klachtonderdeel a, c, voor zover de raad dit onderdeel ongegrond had verkaard, en onderdeel d, is op 25 juni 2009 door de griffie van het hof ontvangen. Aangezien de beslissing van de raad op 7 april 2009 is toegezonden aan partijen konden partijen, op uiterlijk op 7 mei 2009 hoger beroep instellen. Omdat de appelmemorie van klager door de griffie van het hof is ontvangen na afloop van voormelde in artikel 56 lid 1 van de Advocatenwet neergelegde termijn, is het beroep niet-ontvankelijk.

5.2 Het hoger beroep van verweerder richt zich tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen b en c. De grieven van verweerder richten zich tegen overweging 4.5 van de beslissing van de raad, met het argument dat het verweerder, omdat klager zijn cliënt niet was, vrij stond tegen klager op te treden. Tevens acht verweerder geen andere omstandigheden aanwezig die hem het optreden tegen klager beletten.

5.3 Net als voor de raad staat voor het hof vast dat verweerder uitsluitend voor de stichting heeft opgetreden en dat klager geen cliënt was van verweerder. De raad oordeelt dat tussen klager, die namens de stichting (mede)contactpersoon voor verweerder was, en verweerder door het contact dat zij in deze zaak onderhielden wel een vertrouwensrelatie is ontstaan. Het hof komt op dit punt tot een ander oordeel.

5.4 Klager verwijt verweerder zich tegen hem te hebben gekeerd, terwijl hij, klager, als contactpersoon optrad voor de stichting. Verweerder heeft korte tijd na aanvang van de zaak zowel met klager als met de heer V. gecommuniceerd. Van een exclusief contact tussen klager en verweerder is geen sprake. Het feit dat verweerder ten tijde van het bekend worden van de feiten, op grond waarvan het arbeidsgeschil tussen klager en de stichting ontstond, als contactpersoon contact onderhield met klager, brengt niet met zich dat er sprake was van een zodanige relatie tussen klager en verweerder dat dit een beletsel vormde voor verweerder om namens de stichting tegen klager op te treden. Niet is gebleken dat klager als verweerders contactpersoon aan de zijde van diens cliënte, aan verweerder zodanige informatie heeft verstrekt dat dit verweerder had dienen te weerhouden van een later optreden tegen klager.     Het feit dat verweerder bij de zaak betrokken was toen de gebeurtenissen zich voordeden, die voor de stichting aanleiding vormden te besluiten om klager op staande voet te ontslaan, vormt evenmin een beletsel. De grief van verweerder gericht tegen de gegrondverklaring van dit klachtonderdeel slaagt derhalve.

5.5   Als gevolg hiervan slaagt het hoger beroep van verweerder gericht op het gegrond verklaard klachtonderdeel c ook. Het stond verweerder vrij namens de stichting tegen klager op te treden. Daaronder valt ook het adviseren aan de stichting betreffende het ontslag op staande voet van klager.

5.6    De beslissing van de raad dient te worden vernietigd. Het hof zal de gegrond verklaarde klachtonderdelen b en c alsnog ongegrond verklaren.

6. De beslissing

Het hof:

naar aanleiding van het hoger beroep van klager:

verklaart dit hoger beroep niet ontvankelijk;

naar aan leiding van het hoger beroep van verweerder:

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 7 april 2009, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

en

verklaart de klachtonderdelen b en c van de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. W.K. van Duren, J.G. Vegter Fieten, G.J.S. Bouwens en J.S.W. Holtrop, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2010.