ECLI:NL:TAHVD:2009:YA0071 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5381

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2009:YA0071
Datum uitspraak: 31-08-2009
Datum publicatie: 14-10-2009
Zaaknummer(s): 5381
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft zitting niet bijgewoond, een ondermaats beroepschrift ingediend, gedeclareerd ondanks toevoegingsmogelijkheid.

31 augustus 2009

No.  5381

Hof van Discipline

Beslissing

Naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder,

tegen:

klaagster.

1.   Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

‘s-Gravenhage (verder: de raad) van 8 december 2008, onder nummer R.3068/08.100, aan partijen toegezonden op 10 december 2008, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder de onderdelen a en c gegrond zijn verklaard, onderdeel b ongegrond is verklaard, en als maatregel een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 2 weken is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1  De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen is op 7 januari 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

-  de antwoordmemorie van klaagster;

- fax van gemachtigde van verweerder van 10 februari 2009;

- brief van gemachtigde van klaagster van 12 maart 2009.

2.3  Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 mei 2009, waar verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde mr. r, zijn verschenen.

3. De klacht

De klacht houdt het volgende in:

Klaagster verwijt verweerder, dat hij:

a. niet is verschenen op de zitting van de Rechtbank Rotterdam, in de WAO-beroepsprocedure, die plaatsvond op 8 december 2006. Verweerder heeft zich er in dit verband ten onrechte (en niet onderbouwd) op beroepen dat hij klaagster had bericht dat hij zijn werkzaamheden zou staken, omdat klaagster geweigerd zou hebben twee nota’s in reeds afgesloten zaken te betalen. Verweerder heeft bovendien ten onrechte de Rechtbank niet op de hoogte gesteld van zijn terugtreden;

b. de belangen van klaagster ook voor het overige onvoldoende heeft behartigd door een beroepschrift in te dienen dat niet aan de eisen voldoet die daaraan mogen worden gesteld. Verweerder heeft geen grieven aangevoerd tegen de drie belangrijkste gebreken in het WAO besluit waarvan beroep (het maatmanloon was te laag vastgesteld, het urenverlies was ten onrechte gemaximeerd en er waren geen toelichtingen gegeven op overschrijding van de functionele mogelijkheden). Ook de rechtbank vond bedoelde (gemiste) grieven blijkbaar niet kansloos, nu het WAO-besluit op die door de gemachtigde van klaagster alsnog aangevoerde punten is vernietigd;

c. aan klaagster ten onrechte twee nota’s heeft gezonden met betrekking tot de bezwaarzaken WW en WAO (in elke zaak een nota van € 750,-), hoewel klaagster niet had ingestemd met rechtsbijstand op betalende basis. Klaagster betwist ook de hoogte van de nota’s. Bovendien heeft verweerder, ondanks verzoek, geen specificaties aan klaagster gezonden.

4. De feiten

 In overweging 2. heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5. De beoordeling

5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.2 De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd, met dien verstande dat het hof de datum dient te bepalen waarop de op te leggen onvoorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening aanvangt.

6. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage van 8 december 2008 en bepaalt voorts dat de schorsing in de praktijkuitoefening aanvangt onmiddellijk aansluitend aan de schorsing in de praktijkuitoefening welke heden door het hof wordt opgelegd in de zaak met nummer 5289 of voor het geval verweerder uit andere hoofde is geschorst of niet als advocaat staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend aan de periode gedurende welke verweerder is geschorst of niet als advocaat staat ingeschreven.