ECLI:NL:TADRSHE:2024:86 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-358/DB/LI
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2024:86 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-07-2024 |
Datum publicatie: | 09-07-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-358/DB/LI |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening kennelijk ongegrond. Verweerder kan gelet op de ontstane vertrouwensbreuk niet worden verweten dat hij de behandeling van klagers zaak heeft neergelegd en dat de zaak daardoor stil is komen te liggen. Verweerder heeft het kort geding in opdracht van klager ingetrokken. De klacht is ook voor het overige kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 4 juli 2024
in de zaak 24-358/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de e-mail van 17
mei 2024 met kenmerk K23-091 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Limburg (hierna: de deken) en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot
en met 9.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft klager van 31 mei 2023 tot en met 12 september 2023 bijgestaan
in een geschil tussen klager als woningzoekende en Woningbouwcorperatie A, hierna:
“A”). Klager wilde een woning huren van A in de gemeente V, stadsdeel B, hierna:
“B”, maar A heeft dit, onder meer met een beroep op een eerder aan klager opgelegd
contactverbod, geweigerd.
1.2 Verweerder heeft de opdracht bij e-mail van 31 mei 2023 aan klager bevestigd.
In de opdrachtbevestiging is vastgelegd dat verweerder eerst in der minne aan A zou
vragen om een woning aan klager toe te wijzen en dat, als A medewerking wou weigeren,
een procedure jegens A zou worden gestart.
1.3 Verweerder heeft A op 27 juli 2023 aangeschreven. A heeft verweerder op 28
juli 2023 bericht dat A inderdaad bezwaren had tegen toewijzing van een woning aan
klager in B. Verweerder heeft op 31 augustus 2023 namens klager jegens A een kort
geding procedure aanhangig gemaakt. In deze procedure heeft klager samengevat toewijzing
van een woning aan klager in B gevorderd. In de dagvaarding heeft verweerder gemotiveerd
toegelicht dat klager een spoedeisend belang had. De mondelinge behandeling van het
kort geding was bepaald op 14 september 2023.
1.4 A heeft contact gezocht met verweerder en kritische vragen gesteld ten aanzien
van het door klager gestelde spoedeisend belang. Verweerder heeft op 1 september 2023
telefonisch aan klager voorgehouden dat het spoedeisend belang in klagers zaak een
zwak punt was en een mogelijk risico in de kort geding procedure zou vormen. Verweerder
heeft klager in overweging gegeven om in plaats van de kort geding procedure een bodemprocedure
aanhangig te maken. Verweerder heeft de inhoud van het telefoongesprek schriftelijk
aan klager bevestigd bij e-mail van 1 september 2023 en daarbij tevens aan klager
bevestigd dat hij niet zou voldoen aan het verzoek van klager om een schadeclaim in
te stellen tegen A omdat hij daarin niets zag.
1.5 Op 3 september 2023 heeft klager kritiek geuit op de wijze waarop hij door
verweerder was bijgestaan en aangegeven dat hij voornemens was om een klacht tegen
verweerder in te dienen. Klager was het er onder meer niet mee eens dat verweerder
niet bereid was om een schadeclaim tegen A in te stellen. Bij e-mail van 5 september
2023 heeft verweerder aan klager voorgehouden dat een vertrouwensbreuk dreigde in
welk geval klager een andere advocaat in de arm zou moeten nemen.
1.6 Op 6 september 2023 heeft A aan verweerder een schikkingsvoorstel gedaan, inhoudend
dat aan klager een tijdelijk huurcontract voor een woning in B werd aangeboden, onder
de voorwaarde dat klager zich zou gedragen conform een gedragsaanwijzing. Op 6, 7
en 8 september 2023 heeft verweerder met klager contact gehad over het voorstel van
A. Verweerder heeft klager voorgehouden dat voortzetting van de kort geding procedure
niet zonder risico was en heeft hem geadviseerd om het aanbod van A te aanvaarden.
1.7 Klager heeft zich op 6 september 2023 rechtstreeks gewend tot A. Klager heeft
aan A medegedeeld dat hij geen vertrouwen meer had in verweerder en dat hij rechtstreeks
met A wilde overleggen. De bedrijfsjurist van A heeft de inhoud van het gesprek bij
e-mail van 8 september 2023 aan klager bevestigd.
1.8 Op 11 september 2023 heeft klager met gebruikmaking van de kantoorklachtenregeling
een klacht tegen verweerder ingediend bij verweerders kantoor en het vertrouwen in
verweerder opgezegd. De klacht is in behandeling genomen door de klachtenfunctionaris.
1.9 Bij e-mail van 12 september 2023 heeft verweerder klager als volgt bericht:
“Kennisnemende van uw e-mail waarin u zich beklaagt over mijn werk en de opdracht
tot intrekking van het kort geding, bevestig ik dat ik vanmorgen de rechtbank en wederpartij
zal berichten dat het kort geding wordt ingetrokken. Tevens leg ik mijn werk voor
u neer vanwege de uitgesproken vertrouwensbreuk. Ik sluit nu het dossier. Spijtig
dat we het niet samen tot een goed einde wisten te brengen. Ik wens u verder alle
goeds.”
1.10 Op 17 oktober 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij
de deken. Klager heeft de klacht aangevuld c.q. nader toegelicht bij e-mails van 19
en 31 oktober en 15 november 2023.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende:
Verweerder heeft klagers belangen niet goed behartigd.
2.2 Toelichting
Verweerder heeft het spoedeisend belang niet willen benadrukken en heeft het kort
geding ten onrechte ingetrokken. De zaak van klager ligt on hold en daardoor ondervindt
hij nog meer problemen. Verweerder heeft geweigerd een formele aansprakelijkstelling
op te stellen. Er is een mediation opgestart zonder dat daarnaar was gevraagd. Verweerder
heeft gegevens dubbel opgevraagd om zo tijd voor zichzelf te winnen. Gemaakte afspraken
zijn niet nagekomen, acties zijn te laat uitgezet en andere partijen zijn niet juist
geïnformeerd.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager.
Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak
de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden
met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele
standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
4.2 Verweerder heeft de klacht weersproken en heeft naar voren gebracht dat hij
in de dagvaarding wel degelijk heeft gesteld en onderbouwd dat sprake was van een
spoedeisend belang. De voorzitter volgt verweerder in dit verweer. Uit de overgelegde
kort geding dagvaarding blijkt dat verweerder heeft gesteld en onderbouwd dat sprake
was van een spoedeisend belang. Het verwijt dat verweerder het spoedeisend belang
niet heeft willen benadrukken mist dan ook feitelijke grondslag. Dat verweerder, na
kritische vragen van A en na ontvangst van een schikkingsvoorstel van A, aan klager
heeft voorgehouden dat voortzetting van de kort geding procedure niet zonder risico
was, betekent niet dat verweerder het spoedeisend belang niet heeft willen benadrukken.
Het was de taak van verweerder om klager te adviseren over de kansen en risico’s en
dat heeft verweerder ook gedaan.
4.3 Dat verweerder het schikkingsvoorstel van A heeft overgebracht aan klager en
hem ten aanzien van dat voorstel positief heeft geadviseerd maakt niet dat verweerder
mediation heeft opgestart zonder dat daarnaar was gevraagd. De voorzitter overweegt
in dit verband dat een advocaat op grond van gedragsregel 5 voor ogen dient te houden
dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. Verweerder
kan dan ook geenszins een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat
hij het schikkingsvoorstel van A heeft overgebracht aan klager en dat hij klager heeft
geadviseerd om het voorstel te accepteren. In de gegeven omstandigheden komt dit advies
de voorzitter juist voor.
4.4 Klager verwijt verweerder voorts dat hij het kort geding ten onrechte heeft
ingetrokken en dat zijn zaak on hold is komen te liggen, waardoor hij nog meer problemen
ondervindt. De voorzitter overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat
verweerder de kort geding procedure op verzoek van klager heeft ingetrokken. In zoverre
mist de klacht feitelijke grondslag. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts dat
klager, nadat hij reeds meerdere malen zijn onvrede over verweerders bijstand had
geuit en verweerder klager had voorgehouden dat een vertrouwensbreuk dreigde, op 6
september 2023 rechtstreeks, zonder tussenkomst van verweerder, contact heeft opgenomen
met A en aan A kenbaar heeft gemaakt dat hij geen vertrouwen meer had in verweerder.
Vervolgens heeft klager op 11 september 2023 bij verweerders kantoor een klacht tegen
verweerder ingediend en zijn vertrouwen in verweerder opgezegd. Bij deze stand van
zaken kon verweerder naar het oordeel van de voorzitter niet anders concluderen dan
dat sprake was van een vertrouwensbreuk, die noopte tot het neerleggen van de zaak.
De voorzitter overweegt in dit verband dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden
te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden.
Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen
op de te nemen stappen dat de cliënt daarvan zo min mogelijk schade ondervindt. Naar
het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerder zijn werkzaamheden op
onzorgvuldige wijze heeft neergelegd. Verweerder heeft het kort geding conform de
opdracht van klager ingetrokken. Verder waren er in klagers zaak geen directe procedurele
handelingen vereist. Van ontijdige beëindiging van de werkzaamheden was dus geen sprake.
Dat klagers zaak ten gevolge van de beëindiging van verweerders bijstand stil is komen
te liggen kan verweerder gelet op het voorgaande niet tuchtrechtelijk worden verweten.
4.4 Klager verwijt verweerder verder dat hij heeft geweigerd een formele aansprakelijkstelling
op te stellen. Verweerder heeft in dit verband naar voren gebracht dat hij daartoe
nimmer een opdracht heeft aanvaard en dat hij herhaaldelijk aan klager heeft kenbaar
gemaakt dat hij niet bereid was om A aansprakelijk te stellen. De voorzitter overweegt
dat een advocaat niet verplicht is om een opdracht te aanvaarden. Nu voorts uit de
stukken blijkt dat verweerder geen opdracht tot aansprakelijkstelling heeft aanvaard,
kan hem niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij A niet aansprakelijk heeft gesteld.
4.5 Klager verwijt verweerder tot slot dat hij gegevens dubbel heeft opgevraagd
om zo tijd voor zichzelf te winnen, gemaakte afspraken niet is nagekomen, acties te
laat heeft uitgezet en andere partijen niet juist heeft geïnformeerd. Verweerder heeft
betwist dat hij is tekort geschoten in klagers bijstand. De voorzitter overweegt dat
het aan de klager is om een klacht met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen.
Omdat klager deze verwijten op geen enkele wijze met concrete feiten en omstandigheden
heeft onderbouwd, valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder op
deze punten kan worden gemaakt.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond
verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber-
van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 4 juli 2024