ECLI:NL:TADRSHE:2024:77 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-041/DB/OB
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2024:77 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-05-2024 |
Datum publicatie: | 31-05-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-041/DB/OB |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over overtreding gedragsregel 22. De raad is van oordeel dat verweerder zich zowel voorafgaand als na afloop van het getuigenverhoor had moeten onthouden van verdergaand contact met klager dan het schudden van diens hand. Het op min of meer indringend wijzen op de consequenties die het overtreden van de geheimhoudingsverplichting voor klager zou hebben was naar het oordeel van de raad onnodig, omdat die consequenties bij klager bekend mochten worden verondersteld en de netelige positie waarin klager zich bevond zou nu juist in de zittingszaal ten overstaan van de rechter worden besproken. In zoverre is de klacht gegrond. Voor het overige is de klacht ongegrond omdat de feitelijke grondslag daarvoor ontbreekt. Omdat de raad in de zaak met kenmerk 24-040/DB/OB, waarin vandaag eveneens een beslissing wordt gegeven, reeds een maatregel aan verweerder oplegt, ziet de raad in de onderhavige zaak af van het opleggen van een maatregel. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 27 mei 2024
in de zaak 24-041/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerder
gemachtigde:
mr. G.J. Pulles, advocaat te Amsterdam
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 november 2022 heeft mr. P, advocaat, namens klagers tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”).
1.2 Op 15 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|22|145K van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 april 2024. Verschenen
zijn klagers, vertegenwoordigd door klager sub 2, en verweerder, bijgestaan door mr.
P, advocaat.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en de volgende
nagekomen stukken:
- De e-mail met bijlage van klagers d.d. 14 februari 2024;
- De e-mail met bijlage van verweerders gemachtigde d.d. 29 maart 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Tussen klagers enerzijds en L B.V. (hierna: “L”) en R B.V. (hierna: “R”) anderzijds is sprake (geweest) van een geschil. Op 4 februari 2020 is tussen klagers enerzijds en R en L anderzijds een minnelijke regeling tot stand gekomen in het kader waarvan klager, in aanvulling op een eerder overeengekomen geheimhoudingsverplichting, een geheimhoudingsbeding heeft ondertekend. De geheimhoudingsverplichting hield in dat klager zich jegens zakelijke derden diende te onthouden van uitlatingen omtrent al hetgeen verband houdt met R en/of L dan wel tot de L-groep behorende vennootschappen.
2.3 Tussen NTPH Ltd en R was eveneens sprake van een geschil in het kader waarvan een gerechtelijke procedure aanhangig was. NTPH Ltd werd in deze procedure bijgestaan door mr. VdL, advocaat, en R werd in deze procedure bijgestaan door mr. V, advocaat. Mr. VdL heeft klager als getuige opgeroepen voor een getuigenverhoor dat op 3 oktober 2022 zou plaatsvinden bij de rechtbank Oost-Brabant.
2.4 Voorafgaand aan het getuigenverhoor heeft mr. VdL verweerder, per e-mail gevraagd of klager door R zou kunnen worden ontslagen uit zijn verplichting tot geheimhouding. Besloten werd om te bezien of klager op 3 oktober 2022 daadwerkelijk zou verschijnen, waarna ter zitting en ten overstaan van de rechter zou kunnen worden besloten of en in hoeverre klager zou worden ontslagen uit zijn verplichting tot geheimhouding.
2.5 Op de dag van het getuigenverhoor, 3 oktober 2022, heeft verweerder aan de rechtbank medegedeeld dat hij, naast mr. V, als advocaat van R zou optreden. Op 3 oktober 2022 heeft verweerder in het gerechtsgebouw klager, middels het schudden van een hand, begroet en hem zowel voorafgaand als na afloop van het getuigenverhoor aangesproken en hem daarbij min of meer indringend gewezen op de consequenties die het overtreden van de geheimhoudingsverplichting voor hem zou hebben. Ter zitting is ten overstaan van de rechter afgesproken en in het proces-verbaal vastgelegd dat klager voor de duur van het getuigenverhoor zou worden ontslagen uit zijn verplichting tot geheimhouding.
2.6 Op 31 oktober 2022 heeft NTPH Ltd tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken. Deze klachtzaak is bij de raad bekend onder nummer 24-040/DB/OB.
2.7 Op 11 november 2022 heeft mr. P namens klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:
1. klager sub 2 als getuige en/of als (natuurlijk) persoon heeft bedreigd en/of geïntimideerd;
2. klager sub 2 als getuige en/of als (natuurlijk) persoon heeft bedreigd en/of geïntimideerd
met als doel hem te bewegen om te vertrekken;
3. klager sub 2 als getuige en/of als (natuurlijk) persoon heeft bedreigd en/of geïntimideerd
met als doel hem te bewegen om te vertrekken en niet te (gaan) verklaren en / of gunstig
voor Raxtar te verklaren;
4. (bij herhaling) geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek / de verzoeken van mr.
VdL om klager sub 2 als (zijn) getuige niet te spreken en / of niet te intimideren
(maar om hem (gewoon) met rust te laten);
5. na het getuigenverhoor / de zitting aan mr. VdL heeft medegedeeld dat klager sub
2 geen getuige meer was (van mr. VdL);
6. na afloop van het getuigenverhoor / de zitting geheel onnodig aan klager sub 2
heeft medegedeeld dat de tijdelijke ontheffing van de plicht tot geheimhouding na
de zitting voorbij was en dat hij in het voorkomende geval (weer) “aangepakt” zou
(gaan) worden;
7. zijn teksten richting klager sub 2 met fysiek ((be-)dreigend) gedrag en met de
nodige stemverheffing c.q. met “(veel) geroep” kracht heeft bijgezet;
8. zich ter zake van het voorgaande niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat
betaamt;
9. op zichzelf en (meer) in het algemeen als bezoeker van het gerechtsgebouw te Eindhoven,
zich niet heeft gedragen c.q. niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt;
10. op zichzelf en (meer) in het algemeen als bezoeker van het getuigenverhoor / de
zitting tussen NTP Hoistad Ltd en Raxtar zich niet heeft gedragen c.q. niet heeft
gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt;
11. ter zake het van het hiervoor behandelde feitencomplex, alles op zichzelf staand
en in samenhang bezien, niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk
bekwaam advocaat, in gelijke omstandigheden verwacht mag worden alsmede dat hij ter
zake daarvan in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende beroepswetgeving,
gedragsregels – zoals bijvoorbeeld gedragsregels 1, 22 en 24 - alsmede de kernwaarden
van onafhankelijkheid en integriteit en dat hij zich eveneens niet heeft gedragen
zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Ontvankelijkheid klaagster sub 1
De raad overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder,
doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn
belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke
toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Naar het oordeel
van de raad is uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht
niet gebleken dat klaagster sub 1 door het door klagers gestelde handelen van verweerder
rechtstreeks in haar eigen belang is getroffen. De raad zal klaagster sub 1 daarom
niet-ontvankelijk verklaren in de klacht.
5.2 Beoordeling klacht
De raad zal de klachtonderdelen 1 tot en met 11 gelet op hun onderlinge samenhang
en verwevenheid gezamenlijk behandelen. Op grond van gedragsregel 22 dient een advocaat
zich zorgvuldig op te stellen in zijn contacten met getuigen en geen handelingen te
verrichten die zouden kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen. Dit
integer handelen is noodzakelijk om het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen
en is inherent aan de uitoefening van een beroep waaraan in het kader van het algemeen
belang rechten en verplichtingen zijn verbonden. Een getuige moet in volledige vrijheid,
onafhankelijkheid en naar waarheid een verklaring kunnen afleggen. (Hof van Discipline
6 februari 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:24).
5.3 Partijen hebben ieder een andere lezing gegeven van de gebeurtenissen. Op welke
wijze het contact tussen verweerder en klager is verlopen kan gelet op de uiteenlopende
verklaringen niet tot precies worden vastgesteld. Op grond van de overgelegde stukken
en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht staat echter wel vast dat verweerder,
naast het begroeten van klager middels het schudden van een hand, klager zowel voorafgaand
als na afloop van het getuigenverhoor heeft aangesproken en hem min of meer indringend
heeft gewezen op de consequenties die het overtreden van de geheimhoudingsverplichting
voor klager zou hebben. De raad overweegt dat verweerder had moeten begrijpen dat
de wijze waarop hij klager heeft benaderd in strijd is met de strekking van regel
22.
5.4 De raad is van oordeel dat ook de gebeurtenissen na afloop van het getuigenverhoor
onder het bereik vallen van gedragsregel 22. Immers, niet kon worden uitgesloten dat
klager nogmaals als getuige zou worden opgeroepen, terwijl als onweersproken vast
staat dat het optreden van verweerder op klager een zodanige indruk had gemaakt dat
hij de zojuist afgelegde verklaring wilde intrekken en niet langer bereid was om de
toegezegde schriftelijke stukken vrij te geven.
5.5 De raad is van oordeel dat verweerder zich zowel voorafgaand als na afloop
van het getuigenverhoor had moeten onthouden van verdergaand contact met klager dan
het schudden van diens hand. Het op min of meer indringend wijzen op de consequenties
die het overtreden van de geheimhoudingsverplichting voor klager zou hebben was naar
het oordeel van de raad onnodig, omdat die consequenties bij klager bekend mochten
worden verondersteld en de netelige positie waarin klager zich bevond zou nu juist
in de zittingszaal ten overstaan van de rechter worden besproken. In zoverre is de
klacht gegrond. Voor het overige is de klacht ongegrond omdat de feitelijke grondslag
daarvoor ontbreekt.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft door de wijze waarop hij klager heeft benaderd in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit. Daarmee is schade toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur. Omdat de raad in de zaak met kenmerk 24-040/DB/OB, waarin vandaag eveneens een beslissing wordt gegeven, reeds een maatregel aan verweerder oplegt, ziet de raad in de onderhavige zaak af van het opleggen van een maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van
artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan
hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klaagster sub 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart klager sub 2 ontvankelijk en verklaart de klacht gegrond, voor zover
de klacht ziet op het verwijt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel
22, en voor het overige ongegrond;
- ziet af van het opleggen van een maatregel;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en A.J.C. Perdaems, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken op 27 mei 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 mei 2024