ECLI:NL:TADRSHE:2024:76 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-040/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:76
Datum uitspraak: 27-05-2024
Datum publicatie: 31-05-2024
Zaaknummer(s): 24-040/DB/OB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over overtreding gedragsregel 22. De raad is van oordeel dat verweerder zich zowel voorafgaand als na afloop van het getuigenverhoor had moeten onthouden van verdergaand contact met de heer B dan het schudden van diens hand. Het op min of meer indringend wijzen op de consequenties die het overtreden van de geheimhoudingsverplichting voor de heer B zou hebben was naar het oordeel van de raad onnodig, omdat die consequenties bij de heer B bekend mochten worden verondersteld en de netelige positie waarin de heer B zich bevond zou nu juist in de zittingszaal ten overstaan van de rechter worden besproken. In zoverre is de klacht gegrond. Dat verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan ernstige intimidatie is op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan. In zoverre is de klacht ongegrond. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 27 mei 2024

in de zaak 24-040/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde:
mr. R.B.J.M. van der Linden, advocaat te Veldhoven


over:


verweerder
gemachtigde:
mr. G.J. Pulles, advocaat te Amsterdam

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 31 oktober 2022 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”).

1.2 Op 15 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|22|141K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 april 2024. Verschenen zijn klaagsters gemachtigde en verweerder, bijgestaan door mr. P, advocaat.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en de volgende nagekomen stukken:
- De e-mail met bijlage van klaagsters gemachtigde d.d. 26 maart 2024;
- De e-mail met bijlage van verweerders gemachtigde d.d. 29 maart 2024;
- De e-mail met bijlage van klaagsters gemachtigde d.d. 16 april 2024.


2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Tussen de heer B en B Beheer B.V. enerzijds en L B.V. (hierna: “L”) en R B.V. (hierna: “R”) anderzijds is sprake (geweest) van een geschil. Op 4 februari 2020 is tussen de heer B en B Beheer B.V enerzijds en R en L anderzijds een minnelijke regeling tot stand gekomen in het kader waarvan de heer B, in aanvulling op een eerder overeengekomen geheimhoudingsverplichting, een geheimhoudingsbeding heeft ondertekend. De geheimhoudingsverplichting hield in dat de heer B zich jegens zakelijke derden diende te onthouden van uitlatingen omtrent al hetgeen verband houdt met R en/of L dan wel tot de L-groep behorende vennootschappen.

2.3 Tussen klaagster en R was eveneens sprake van een geschil in het kader waarvan een gerechtelijke procedure aanhangig was. Klaagster werd in deze procedure bijgestaan door mr. VdL, advocaat, en R werd in deze procedure bijgestaan door mr. V, advocaat. Mr. VdL heeft de heer B als getuige opgeroepen voor een getuigenverhoor dat op 3 oktober 2022 zou plaatsvinden bij de rechtbank Oost-Brabant.

2.4 Voorafgaand aan het getuigenverhoor heeft mr. VdL verweerder, per e-mail gevraagd of de heer B door R zou kunnen worden ontslagen uit zijn verplichting tot geheimhouding. Besloten werd om te bezien of de heer B op 3 oktober 2022 daadwerkelijk zou verschijnen, waarna ter zitting en ten overstaan van de rechter zou kunnen worden besloten of en in hoeverre de heer B zou worden ontslagen uit zijn verplichting tot geheimhouding.

2.5 Op de dag van het getuigenverhoor, 3 oktober 2022, heeft verweerder aan de rechtbank medegedeeld dat hij, naast mr. V, als advocaat van R zou optreden. Op 3 oktober 2022 heeft verweerder in het gerechtsgebouw de heer B, middels het schudden van een hand, begroet en hem zowel voorafgaand als na afloop van het getuigenverhoor aangesproken en hem daarbij min of meer indringend gewezen op de consequenties die het overtreden van de geheimhoudingsverplichting voor hem zou hebben. Ter zitting is ten overstaan van de rechter afgesproken en in het proces-verbaal vastgelegd dat de heer B voor de duur van het getuigenverhoor zou worden ontslagen uit zijn verplichting tot geheimhouding.

2.6 Op 31 oktober 2022 heeft klaagsters gemachtigde namens klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

2.7 Op 11 november 2022 heeft mr. P namens de heer B en B Beheer B.V. tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken. Deze klachtzaak is bij de raad bekend onder nummer 24-041/DB/OB.


3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:
heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 22. Verweerder heeft namelijk een getuige die door de eisende partij was opgeroepen zowel voor als na het getuigenverhoor ernstig geïntimideerd, met als gevolg dat de getuige ernstig overwoog zijn verklaring in te trekken en geen verdere medewerking te verlenen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.


5 BEOORDELING

5.1 Op grond van gedragsregel 22 dient een advocaat zich zorgvuldig op te stellen in zijn contacten met getuigen en geen handelingen te verrichten die zouden kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen. Dit integer handelen is noodzakelijk om het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen en is inherent aan de uitoefening van een beroep waaraan in het kader van het algemeen belang rechten en verplichtingen zijn verbonden. Een getuige moet in volledige vrijheid, onafhankelijkheid en naar waarheid een verklaring kunnen afleggen. (Hof van Discipline 6 februari 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:24).

5.2 Partijen hebben ieder een andere lezing gegeven van de gebeurtenissen. Op welke wijze het contact tussen verweerder en de heer B is verlopen kan gelet op de uiteenlopende verklaringen niet precies worden vastgesteld. Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht staat echter wel vast dat verweerder, naast het begroeten van de heer B middels het schudden van een hand, de heer B zowel voorafgaand als na afloop van het getuigenverhoor heeft aangesproken en hem min of meer indringend heeft gewezen op de consequenties die het overtreden van de geheimhoudingsverplichting voor de heer B zou hebben. De raad overweegt dat verweerder had moeten begrijpen dat de wijze waarop hij de heer B heeft benaderd in strijd is met de strekking van regel 22.

5.3 De raad is van oordeel dat ook de gebeurtenissen na afloop van het getuigenverhoor onder het bereik vallen van gedragsregel 22. Immers, niet kon worden uitgesloten dat de heer B nogmaals als getuige zou worden opgeroepen, terwijl als onweersproken vast staat dat het optreden van verweerder op de heer B een zodanige indruk had gemaakt dat hij de zojuist afgelegde verklaring wilde intrekken en niet langer bereid was om de toegezegde schriftelijke stukken vrij te geven.

5.4 De raad is van oordeel dat verweerder zich zowel voorafgaand als na afloop van het getuigenverhoor had moeten onthouden van verdergaand contact met de heer B dan het schudden van diens hand. Het op min of meer indringend wijzen op de consequenties die het overtreden van de geheimhoudingsverplichting voor de heer B zou hebben was naar het oordeel van de raad onnodig, omdat die consequenties bij de heer B bekend mochten worden verondersteld en de netelige positie waarin de heer B zich bevond zou nu juist in de zittingszaal ten overstaan van de rechter worden besproken. In zoverre is de klacht gegrond. Dat verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan ernstige intimidatie is op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan. In zoverre is de klacht ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft door de wijze waarop hij de heer B heeft benaderd in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit. Daarmee is schade toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur. Het op ontoelaatbare wijze beïnvloeden van de heer B betreft naar het oordeel van de raad niet een handelen dat een advocaat in het algemeen kan overkomen, maar is een specifiek laakbaar handelen van verweerder, zodat de raad de maatregel van een berisping passend en geboden acht.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond, voor zover de klacht ziet op het verwijt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 22, en voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en A.J.C. Perdaems, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken op 27 mei 2024.

Griffier Voorzitter


Verzonden op: 27 mei 2024