ECLI:NL:TADRSHE:2024:74 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-050/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:74
Datum uitspraak: 27-05-2024
Datum publicatie: 29-05-2024
Zaaknummer(s): 24-050/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Overige (tussen)beslissingen
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Ambtshalve voortzetting. In de klacht maakt klager verweerder verwijten ten aanzien van de kwaliteit van de verleende rechtsbijstand, het overdragen van het dossier aan de opvolgend advocaat en het innen van een factuur ter zake een eigen bijdrage. Dit gestelde normschendend gedrag raakt de in artikel 10a Advocatenwet vastgestelde kernwaarde deskundigheid. Gezien de tuchtrechtelijke antecedenten van verweerder, die deels zien op handelen in strijd met de kernwaarde deskundigheid, is de raad van oordeel dat de inhoud en strekking van deze kernwaarde in het bijzonder onder de aandacht van verweerder moet worden gebracht. De raad is dan ook van oordeel dat er redenen zijn van algemeen belang om de behandeling van de klacht voort te zetten.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 27 mei 2024

in de zaak 24-050/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 15 juni 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 18 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-069 van de deken ontvangen.

1.3 Partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klacht op 15 april 2024.

1.4 Bij e-mail van 8 maart 2024 heeft klager de raad bericht dat hij de klacht intrekt.

1.5 Op 18 maart 2024 zijn verweerder en de deken in de gelegenheid gesteld om een schriftelijk standpunt in te nemen over voortzetting van de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang. Bij e-mail van 25 maart 2024 heeft de deken de raad bericht dat hij het aangewezen acht om redenen van algemeen belang de behandeling van de klacht voort te zetten en heeft hij de raad verzocht om hem op de voet van artikel 47a lid 4 Advocatenwet voor het vervolg van de zaak als klager aan te merken. Bij e-mail van 25 maart 2024 heeft verweerder gemotiveerd toegelicht dat er in zijn visie geen reden is voor voortzetting van de behandeling van de klacht.

2 BEOORDELING

2.1 Artikel 47a lid 2 onder a Advocatenwet bepaalt dat in geval van intrekking van een klacht, de raad kan beslissen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend. Bij de beoordeling daarvan hanteert de raad in lijn met vaste rechtspraak van het Hof van Discipline de volgende, niet limitatieve, uitgangspunten:
(i) indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en schijnbaar verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid;
(ii) indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of schijnbaar geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten;
(iii) is de aard van de gestelde normschending deze dat de verweerder tekortgeschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de verweerder de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling.
(iv) in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verweerder in het bijzonder;
(v) voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verweerder de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk.

2.2 In de klacht maakt klager verweerder verwijten ten aanzien van de kwaliteit van de verleende rechtsbijstand, het overdragen van het dossier aan de opvolgend advocaat en het innen van een factuur ter zake een eigen bijdrage. Dit gestelde normschendend gedrag raakt de in artikel 10a Advocatenwet vastgestelde kernwaarde deskundigheid. Gezien de tuchtrechtelijke antecedenten van verweerder, die deels zien op handelen in strijd met de kernwaarde deskundigheid, is de raad van oordeel dat de inhoud en strekking van deze kernwaarde in het bijzonder onder de aandacht van verweerder moet worden gebracht. De raad is dan ook van oordeel dat er redenen zijn van algemeen belang om de behandeling van de klacht voort te zetten.

2.3 Op grond van artikel 47a lid 4 Advocatenwet bepaalt de raad dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg voor het vervolg van deze zaak als klager wordt aangemerkt.

2.4 De zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voorafgaand aan de intrekking van de klacht door klager.

BESLISSING

De raad van discipline:

- beslist dat de behandeling van de klacht zal worden voortgezet om redenen van algemeen belang;
- bepaalt dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg als klager zal worden aangemerkt;
- houdt iedere verdere beslissing aan.


Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en A.J.C. Perdaems, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2024.

Griffier Voorzitter


Verzonden op: 27 mei 2024