ECLI:NL:TADRSHE:2024:32 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-856/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:32
Datum uitspraak: 26-02-2024
Datum publicatie: 27-02-2024
Zaaknummer(s): 23-856/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Voortzetting om redenen van algemeen belang. Verweerder heeft gedurende de behandeling van de zaak van klaagster en in het geschil over de declaratie in strijd gehandeld met de kernwaarden deskundigheid en integriteit. Verweerder heeft zich, zonder enige noodzaak om dat te doen, grievend uitgelaten over zijn cliënte richting de wederpartij. Vervolgens heeft hij klaagster ook willen laten betalen voor de tijd die hij bezig was met het uittypen van die uitlatingen. Verweerder heeft ook nagelaten belangrijke informatie en afspraken vast te leggen. Nadat de belangenbehartiging door verweerder is opgehouden en de woning is verkocht, heeft verweerder zijn honorarium gedeclareerd, voordat de verleende toevoeging was ingetrokken. Daarmee heeft verweerder te vroeg gehandeld, heeft hij te vroeg conservatoir beslag gelegd en heeft hij dat ook op een onjuiste wijze gedaan. De gemaakte fout heeft hij niet hersteld, maar dit is blijven voortduren tot aan de zitting bij de kantonrechter. De kantonrechter was door verweerder bovendien verkeerd voorgelicht. De raad acht dit alles ernstig. Verweerder heeft zich niet financieel integer gedragen en heeft ook daaromheen aanzienlijke fouten gemaakt. Schorsing van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 26 februari 2024

in de zaak 23-856/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: mr. R.H.J.G. Borger

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 17 april 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 8 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-039 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 januari 2024. Daaraan hebben klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder digitaal deelgenomen. Op verzoek van de raad heeft ook de deken digitaal deelgenomen aan de zitting, om zijn visie te geven op een eventuele voortzetting van de klacht om redenen van algemeen belang.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van klaagster van 13 december 2023 en van verweerder van 12 januari 2024. De raad heeft tot slot kennisgenomen van het klachtdossier K21-118 van de deken, omdat verweerder naar zijn verweer tegen deze eerdere klacht heeft verwezen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

Juridische bijstand door verweerder

2.2 Klaagster heeft, samen met haar broer, een woning (hierna: de woning) geërfd van haar vader. Uit de verklaring van erfrecht van 4 augustus 2017 volgt dat klaagster en haar broer handelend voor zich en als gevolmachtigden van elkaar, zelfstandig bevoegd zijn wat betreft de nalatenschap.

2.3 In februari 2020 hebben klaagster en haar broer opdracht tot verkoop van de woning gegeven aan een makelaar.

2.4 Verweerder heeft klaagster sinds 27 maart 2020 bijgestaan in een procedure over de verkoop van de woning

2.5 Tussen verweerder en de advocaat van de broer zijn diverse keren e-mails gewisseld na pogingen van klaagster om contact op te nemen met de advocaat van de broer. Het betreft in ieder geval e-mails van:

  • 14 april 2020
  • 17 april 2020
  • 11 juni 2020
  • 15 juni 2020
  • 22 juni 2020
  • 21 september 2020
  • 14 december 2020
  • 18 december 2020
  • 20 januari 2021
  • 28 januari 2021
  • 3 februari 2021
  • 4 februari 2021
  • 14 april 2021
  • 19 april 2021
  • 10 september 2021

Daarnaast is, voor zover van belang, het volgende gebeurd:

2.6 Op 2 april 2020 heeft verweerder het taxatierapport van de woning ontvangen. De woning is getaxeerd op € 235.000,-.

2.7 Op 14 april 2020 ontving verweerder van de advocaat van de broer een email waarin onder andere het navolgende door de advocaat is geschreven:

“[…] Nu zag ik zojuist dat uw cliënte opnieuw mijn kantoor telefonisch heeft benaderd en dit verschillende malen. Ik zal de overige belverzoeken ook mailen. De wijze waarop zij belt en de toonzetting is evenmin correct. Onze assistente is behoorlijk overstuur en voelt zich bedreigd. Nogmaals mijn dringende verzoek haar ervan te doordringen dat ze hiermee staakt. […]”

2.8 Diezelfde dag reageerde verweerder:

Ik doe alles dat binnen mijn macht ligt om te verhinderen dat cliënte u of uw cliënt zelfstandig benaderd. Ik heb daar dan ook herhaaldelijk gezegd (en u mag van mij aannemen: ook op felle en met doordringende toon) dat het contact via raadslieden dient plaats te vinden. Ze weet dat ze u ogv het gedragsrecht niet te spreken krijgt. Desondanks zal ik haar steeds en opnieuw hiervan blijven doordringen. […]”

2.9 Op 17 april 2020 schreef verweerder aan de advocaat van de broer:

“Pfff… Ze hing hier ook alweer aan de lijn… Ik heb haar fel aangepakt en gezegd dat ze moet stoppen met het bellen van uw kantoor, maar ik zie zojuist meer haar volgende mailtje binnen komen.”

2.10 Op 29 mei 2020 heeft verweerder aan de advocaat van de broer medegedeeld dat klaagster niet akkoord gaat met een verkoopprijs van € 210.000,- en dat hij van klaagster heeft vernomen dat er een aantal serieuze kandidaten voor de woning is die € 250.000,- willen betalen.

2.11 Op 18 juni 2020 schreef verweerder aan de advocaat van de broer:

“[…] Met excuses namens cliënte dat u weer tijd heeft moeten steken in een telefoongesprek dat absoluut niet ter zake doet. En bovendien ontzettend veel energie kost. Het gedrag van mijn cliënte begint veel kenmerken van stalking te krijgen. Dit is geen normaal menselijk gedrag meer.

Zojuist heb ik haar gesproken. Zij brengt het adagium “uw cliënt is uw ergste vijand” goed tot uiting zeg ik u in vertrouwen. Ze haalt me het bloed onder de nagels vandaan. Ze zegt evenwel dat ze niet gedreigd heeft om de woning in brand te steken, voor wat het waar is……

Dank voor uw bericht. U zult vermoedelijk begrijpen dat er aan de kant van cliënte veel scepsis heerst over de intenties van uw cliënt. Kunt u deze nader onderbouwen? Dat ontvang ik graag binnen een week na heden. (om mijn cliënte te kunnen overtuigen)

Verder is uw cliënt onrechtmatig in de woning ingetrokken. Cliënte treft hem doorlopend aan bij de woning. De hond woont er ook in. Daarvan kan uiteraard geen sprake zijn. Cliënte kan de woning – tegen de afspraken in – nog steeds niet betreden. Uw cliënt zou ook doorlopend dronken zijn. Misschien is het de beste optie om inderdaad te kijken hoe we een regeling kunnen bereiken in een viergesprek. Dat zal er ongetwijfeld fel aan toegaan, maar misschien is het het beste om dat toch maar aan t e gaan.”

2.12 Op 22 juni 2020 heeft de advocaat van de broer aan verweerder medegedeeld dat de financiering voor een hypotheek is aangevraagd door de broer.

2.13 Op 7 juli 2020 heeft verweerder bij de advocaat van de broer gevraagd om bewijs dat de broer concreet bezig is met de bank en dat er anders een kort geding zal volgen om de verkoop aan een derde te realiseren. Ook geeft hij door dat klaagster dreigt weer naar het kantoor van de advocaat van de broer te komen, maar dat hij klaagster dat zal afraden.

2.14 Op 13 juli 2020 is een toevoeging verleend aan klaagster, met als nadere omschrijving “Vervangende toestemming verkoop woning ouders”.

2.15 Op 26 januari 2021 heeft verweerder aan de advocaat van de broer medegedeeld dat dat het steeds onrustig blijft in het dossier en dat hij zijn uiterste best doet om klaagster ‘getemd’ te krijgen, maar ‘dat blijft een giga uitdaging’.

2.16 Op 28 januari 2021 schreef de advocaat van de broer aan verweerder, naar aanleiding van de poging van klaagster om haar opnieuw te bellen:

“[…] Wat betreft potentiele kopers zoals uw cliënte nu weer stelt: hiervan ben ik niet op de hoogte en naar ik vernam van de makelaar is hiervan geen sprake. Met uitzondering van de mogelijkheid dat [naam] wellicht bereid is de woning over te nemen. Het lijkt mij hoe dan ook verstandig dat de makelaar een eventuele rondgang met potentiele kopers op zich neemt. In navolg van de eerder tussen partijen en de makelaar gesloten bemiddelingsovereenkomst.”

2.17 Op 3 februari 2021 heeft de advocaat van de broer aan verweerder medegedeeld dat klaagster haar opnieuw probeerde te bellen. Daarop reageerde verweerder:

Ojee, het houdt niet op. Ik heb haar vandaag weer twee keer gezegd niet te bellen. Is het mogelijk haar nummer te blokken? Mijn zegen heeft u.”

2.18 Op 26 februari 2021 schreef verweerder aan de advocaat van de broer:

“Cliënte wil uw broer nog 1 laatste termijn van een week geven om de koop te finaliseren. Dat betekent dat zij een intentieovereenkomst wil ontvangen die de koop kan dragen. Zij stelt nog steeds grote vraagtekens bij zijn werk en zij wil kunnen verifiëren waar uw cliënt werkt. Zij wil nog steeds graag een gesprek met u en uw cliënt. Tenslotte wil zij de aangeboden garantie geborgd hebben, bijvoorbeeld dmv storting op een derdengeldenrekening.”

2.19 Op 30 maart 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen partijen. Klaagster en haar broer hebben afspraken gemaakt over de wijze waarop de broer de woning kan kopen.

2.20 Op 10 september 2021 schreef verweerder aan de advocaat van de broer:

“Ja ze is zich weer onmogelijk aan het gedragen. Ze is maandag 16.30 hier en staat er dan op naar Maastricht af te rijden. Daar pas ik voor. Laten we maandag maar even contact hebben […]“

2.21 Op 13 september 2021 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen partijen. Na de bespreking schreef verweerder aan de advocaat van de broer:

“Mijn excuus voor het gedrag van cliënte. Zij was hier om half vijf helemaal opgedraaid en was al huilend weggerend. Ik dacht bij de bespreking laat haar maar heel even stoom afblazen, maar ik had bij nader inzien eerder moeten ingrijpen. Ik heb nog nooit zon enfant terrible als cliënt gehad.. Excuses. Misschien kunnen we vanavond of morgen even bellen.”

En

“Ja ze vloog nu wel heel schandalig uit de bocht. In het half uur ervoor was het dus ook al schreeuwen, huilen etc. Ze gebruikt iedere psychologische truc om haar zin te krijgen. Het secretariaat hier dacht dat ze me aanvloog zo hard sloeg ze steeds op tafel.”

2.22 In oktober 2021 heeft klaagster zich tot een andere advocaat, haar gemachtigde, gewend omdat de verkoop nog steeds niet tot stand was gekomen.

2.23 In december 2021 is de woning uiteindelijk door de broer gekocht voor € 235.000,-.

Conservatoir beslag

2.24 Op 29 september 2020 heeft klaagster een ‘schuldbekentenis voorzien van een goedschrift’ getekend voor de vordering van het advocatenkantoor (hierna: het advocatenkantoor) waar verweerder werkzaam is, wanneer de woning wordt verkocht en de toevoeging wordt ingetrokken. Het goedschrift ontbreekt bij de schuldbekentenis.

2.25 Op 11 januari 2022 heeft verweerder aan klaagster een factuur van € 18.262,58 (gebaseerd op 76,8 uren) gestuurd voor zijn werkzaamheden. Diezelfde dag heeft verweerder de notaris aangeschreven en aanspraak gemaakt op betaling van zijn honorarium, omdat de toevoeging zal worden ingetrokken.

2.26 Op 12 januari 2022 schreef verweerder aan de gemachtigde van klaagster:

“[…] Tijdens ons gesprek met de deken heeft de deken toch ook duidelijk aangegeven dat cliënte altijd achteraf gaan klagen over de hoogte van de factuur. Ik heb in het gesprek ook benoemd dat er al 76 uur in het dossier zitten. De in de zaak geschreven uren zijn daadwerkelijk gemaakt en zijn verantwoord. Of wil uw cliënte achteraf betogen dat ik valsheid in geschrifte zou plegen? Dan hoor ik dat graag en beantwoord ik dat met een aangifte wegens smaad/laster. […] Overigens is door uw cliënte niet bij kantoor geklaagd over de tijdsbesteding in het dossier. Bij de deken is daarover in algemene zin wel geklaagd, mar is daar geen enkele onderbouwing van gegeven. Uit de lijsten van de uren blijkt dat het leeuwendeel van de uren is opgegaan aan het inbellen van uw cliënte en aan lang overleg. Dat is gedrag van uw cliënte dat veel tijd heeft gekost. Zij weet heel goed dat het zo is gelopen. Achteraf koehandelen geeft dan ook geen pas. […]”

2.27 Op 12 januari 2022 heeft de gemachtigde van klaagster bezwaar gemaakt tegen het aantal uren dat verweerder heeft gerekend.

2.28 Op 13 januari 2022 heeft de Raad voor Rechtsbijstand het voornemen bekendgemaakt om de toevoeging met terugwerkende kracht in te trekken.

2.29 Op 13 januari 2022 heeft de eenmanszaak [het advocatenkantoor] de voorzieningenrechter om verlof verzocht om conservatoir beslag te mogen leggen op klaagster. Verweerder treedt namens het advocatenkantoor op als advocaat. Verweerder heeft zijn verzoek aan de voorzieningenrechter onder meer gemotiveerd met het volgende:

Oordeel van de Raad voor Rechtsbijstand

De Raad voor Rechtsbijstand heeft uiteindelijk een besluit genomen (productie 4) Om formele redenen moet [klaagster] nog worden gehoord. De resultaatsbeoordeling geeft aan dat bij een resultaat van boven de € 15.670,- de toevoeging wordt ingetrokken.

[…] De rekening (productie 7) is pas twee dagen geleden opgemaakt omdat toen pas het oordeel van de Raad voor Rechtsbijstand binnen kwam […]”

De voorzieningenrechter heeft die dag verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag.

2.30 Op 13 januari 2022 schreef verweerder aan de gemachtigde van klaagster:

“[…] Indien uw cliënte de juistheid van de in rekening gebrachte uren betwist dan beschuldigd zij mij toch feitelijk van valsheid in geschrifte? Of hoe moet ik dit zien? Uw cliënte heeft tussentijds een afschrift van de urenbesteding gehad. Ook kende zij de urenbesteding doordat het hoofdzakelijk haar eigen belgedrag is dat tot deze urenbesteding heeft geleid. Naar mij toe, maar ook naar [de advocaat van de broer] toe, die dan vervolgens weer naar mij moest bellen omdat uw cliënte daar het hele kantoor op stelten zette. Al die uren zijn daadwerkelijk gemaakt. […]”

2.31 Op 14 januari 2022 heeft “mr. [voornamen verweerder] [achternaam ontbreekt], handelend onder de naam [het advocatenkantoor], conservatoir beslag gelegd op de erfenis van klaagster die zich onder de notaris bevindt.

2.32 Op 21 januari 2022 heeft klaagster een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor.

2.33 Op 27 januari 2022 heeft “[verweerder], handelende onder de naam [advocatenkantoor]” klaagster gedagvaard om op 9 februari 2022 voor de kantonrechter te verschijnen.

2.34 Op 24 februari 2022 heeft de Raad voor Rechtsbijstand besloten de toevoeging – anders dan het eerdere voornemen – niet in te trekken.

2.35 Op 25 februari 2022 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder gesommeerd het beslag op te heffen, omdat het beslag is gelegd en de dagvaarding is uitgebracht door verweerder en niet door het advocatenkantoor terwijl verweerder niet in het Handelsregister staat als handelende onder de naam [advocatenkantoor]. Ook wijst de gemachtigde erop dat de toevoeging niet is ingetrokken, zodat er hoe dan ook geen grond is voor de vordering.

2.36 Op 4 april 2022 heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand van 24 februari 2022.

2.37 Op 24 mei 2022 heeft de gemachtigde van klaagster opnieuw gesommeerd het beslag op te heffen. De gemachtigde wijst er nogmaals op dat verweerder niet handelt onder de naam [advocatenkantoor], maar daar in loondienst werkt.

2.38 Op 10 juni 2022 heeft de gemachtigde van klaagster een conceptdagvaarding aan het advocatenkantoor voorgelegd om het beslag te laten opheffen, waarvoor hij op 13 juni 2022 een behandeldatum zal vragen.

2.39 Op enig moment is opnieuw beslag gelegd op de erfenis van klaagster door het advocatenkantoor en heeft het advocatenkantoor klaagster gedagvaard.

2.40 Op 15 september 2022 heeft de zitting plaatsgevonden bij de kantonrechter in de zaak tussen [verweerder], handelend onder de naam [advocatenkantoor] tegen [klaagster]. Ook heeft diezelfde dag een zitting plaatsgevonden in de zaak tussen het advocatenkantoor en klaagster.

2.41 Op 20 september 2022 heeft de Raad voor Rechtsbijstand beslist op het bezwaar van verweerder tegen het besluit van 24 februari 2022. De Raad voor Rechtsbijstand herroept het besluit en trekt de toevoeging in.

2.42 Op 28 september 2022 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in de zaak van verweerder, handelend onder de naam [advocatenkantoor]. Uit het vonnis volgt:

3.1 [Verweerder] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling verzocht onderhavige procedure in te trekken. [Klaagster] gaat hiermee akkoord indien [verweerder] de proceskosten vergoedt. […]

3.3. Gelet op de door [verweerder] verzochte intrekking van de onderhavige procedure dient het ervoor te worden gehouden dat hij zijn vordering niet langer wenst te handhaven. […] [Verweerder] zal, nu hij om hem moverende redenen afziet van verder procederen, worden veroordeeld in de proceskosten van [klaagster].

3.4. De kantonrechter merkt verder nog op dat de vordering ook anderszins voor afwijzing gereed ligt. Door [klaagster] is terecht opgemerkt dat de overeenkomst is gesloten met [het advocatenkantoor]. [Het advocatenkantoor] is niet de eisende partij in dit geding noch anderszins gelijk te stellen met [verweerder], aangezien [verweerder] in (loon)dienst is van [het advocatenkantoor]. Door het uitbrengen van een nieuwe dagvaarding […] en waarin [het advocatenkantoor] de eisende partij is) heeft [verweerder] zulks niet in onderhavige procedure hersteld, waardoor [verweerder] de eisende partij is in deze procedure. De vordering ligt ook om die reden ook voor afwijzing gereed. […]”

Diezelfde dag is ook vonnis gewezen in de procedure van het advocatenkantoor tegen klaagster. De vorderingen van het advocatenkantoor zijn afgewezen omdat de toevoeging destijds niet was ingetrokken.

2.43 Op 29 september 2022 hebben klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder met zijn kantoorgenoot een bespreking gehouden om tot een oplossing te komen.

2.44 Op 30 september 2022 schreef de gemachtigde van klaagster aan verweerder en zijn werkgever:

[…] Derhalve heb ik gisteren de verschuldigde proceskosten afgetrokken van het factuurbedrag ad € 17.730,66 en kwam derhalve uit op € 16.007,66. Dit bedrag was voor u volstrekt onbespreekbaar. Een tegenvoorstel wilde u niet doen. U gaf aan dat een hoger beroep uwerzijds voor u geïndiceerd was. U beëindigde het gesprek. […]”

Vaststellingsovereenkomst

2.45 Op 1 juni 2023 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder en zijn kantoorgenoot gesommeerd om zich te onthouden van rechtstreeks contact met klaagster. Uit het bericht volgt:

“Tot mijn verbazing heb ik moeten constateren dat u -ondanks mijn waarschuwende e‑mails aan u d.d. 22 september jl., 30 september jl. en 7 oktober jl.- wederom rechtstreeks met mijn cliënte communiceert over de kwestie zónder ook maar bij naar een toestemming daarvoor te vragen. Ik beraad mij met cliënte op de gevolgen van deze (wederom) schending van de gedragsregels.

Naar ik begrijp zou u wellicht tot een regeling willen komen met cliënte (en dat geldt ook voor cliënte), zij het dat u onverkort aanspraak maakt op een factuurbedrag én aanvullende kosten en naar ik begrijp zou u van de beslagen gelden (€23.458,10) slechts € 3.750 aan cliënte willen laten toekomen. Met andere woorden: u wenst € 19.708,10 te ontvangen […]. Ik zal u derhalve al/nogmaals uitleggen waarom dit niet aan de orde is. […] Cliënte staat open voor een redelijke oplossing, maar dat is dus zeker niet dat zij méér dan het factuurbedrag zou moeten betalen maar een -alles overziende- lager bedrag. Een redelijk voorstel kunt u mij laten toekomen, dan bespreek ik dat met cliënte.”

2.46 Op 3 juli 2023 hebben klaagster en verweerder, namens het advocatenkantoor, een vaststellingsovereenkomst gesloten, zonder dat de gemachtigde van klaagster daarbij is betrokken. Afgesproken is dat € 19.708,10 van het beslagen bedrag wordt vrijgegeven aan het advocatenkantoor. Ook is afgesproken dat klaagster alle lopende klachtzaken intrekt, waaronder onderhavige klacht. Het advocatenkantoor zou alle lopende procedures tegen klager intrekken, waaronder die bij het gerechtshof.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

a)Verweerder heeft de belangen van klaagster niet naar behoren behartigd door de opdracht niet uit te voeren;

b)Verweerder heeft in strijd met gedragsregel 16 geen enkele belangrijke informatie schriftelijk aan klaagster bevestigd en hield het dossier van klaagster onvoldoende bij;

c)Verweerder heeft niets gedaan met de informatie dat klaagster al gemachtigd was om het pand te verkopen en derhalve in wezen geen vervangende machtiging nodig had;

d)Verweerder liet zich denigrerend uit over klaagster richting de wederpartij, waarbij hij ook zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden;

e)Verweerder heeft evident tegen de wil van klaagster in gehandeld en had zich moeten terugtrekken als hij een andere aanpak wenste dan klaagster;

f)Verweerder handelt in strijd met de Verordening op de advocatuur door geen uitvoering te geven aan zijn kantoorklachtenregeling;

g)Verweerder heeft zijn honorarium gedeclareerd ondanks dat aan klaagster een toevoeging was verleend;

h)Verweerder heeft geen tussentijdse urenopgaves aan klaagster gestuurd;

i) Verweerder heeft € 18.262,58,- inclusief btw excessief gedeclareerd, nu door verweerder enkel is afgewacht tot de wederpartij een financiering had geregeld voor de toedeling van de gezamenlijke woning aan hem;

j) Verweerder heeft niet gehandeld zoals dat een advocaat betaamt, door beslag te leggen op klaagsters gelden terwijl:

  1. de betaaltermijn nog niet was verstreken;
  2. hij daar voorafgaand geen overleg heeft gevoerd met de deken;
  3. het beslagrekest nietig was doordat verweerder meende zelf een vordering te hebben, terwijl de overeenkomst was gesloten met de eenmanszaak waarbij verweerder in loondienst werkte, en heeft dit ook niet gesauveerd. Nadat de eenmanszaak ook beslag heeft gelegd en een dagvaarding heeft uitgebracht, heeft verweerder zijn omissies niet erkend of zijn vordering jegens klaagster ingetrokken. Verweerder procedeert zinloos/nodeloos tegen klaagster;
  4. hij wist dat hij de voorzieningenrechter in het beslagrekest onjuist informeerde door te stellen dat de toevoeging al was ingetrokken door de Raad voor Rechtsbijstand en dat klaagster in verzuim verkeerde, ondanks dat de Raad voor Rechtsbijstand enkel het voornemen tot intrekken had geuit;
  5. hij zich in strijd met gedragsregel 19 lid 1 op een blanco schuldbekentenis heeft beroepen;
  6. verweerder het declaratiegeschil niet heeft aangebracht bij de Geschillencommissie Advocatuur.

k) Verweerder heeft niet gehandeld zoals dat een advocaat betaamt, door

  1. bezwaar te maken tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand om de toevoeging in stand te laten, zonder klaagster daarover te informeren;
  2. ondanks afwijzing van de vorderingen van verweerder en van de eenmanszaak, geen tegenvoorstel te doen op het schikkingsvoorstel van klaagster en door, optredend namens de eenmanszaak, hoger beroep in te stellen tegen een lange dagvaardingstermijn om de kwestie en het beslag nodeloos te rekken.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Toetsingskader

5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen als maatstaf dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).

5.2 Aan de hand van deze maatstaf zal de raad de klacht beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (vgl. Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).

5.3 De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Voortzetting om redenen van algemeen belang

5.4 Verweerder heeft verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren, omdat partijen in de vaststellingsovereenkomst van 3 juli 2023 onder meer zijn overeengekomen deze tuchtklacht in te trekken. Verweerder heeft geen belang bij dit verweer omdat de raad, voor zoveel nodig, op grond van artikel 47a lid 2 onder b van de Advocatenwet om redenen van algemeen belang de behandeling van de klacht zal voortzetten. De raad overweegt als volgt.

5.5 De raad heeft de deken uitgenodigd om ter zitting zijn visie te geven op het eventueel voortzetten van de klachtprocedure om redenen van algemeen belang. De deken heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een algemeen belang bij voortzetting van de procedure. Als hij van mening was dat sprake was van een dergelijk algemeen belang, dan zou hij een dekenbezwaar hebben ingediend.

5.6 De raad gaat voorbij aan het standpunt van de deken en zal de klacht voortzetten om redenen van algemeen belang. Het betreft hier klachtonderdelen die zien op de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder en die raken aan de kernwaarden deskundigheid en (financiële) integriteit. De inhoud en aard van die klachtonderdelen zijn ernstig. Daarbij betrekt de raad dat de dienstverlening door verweerder niet enkel is beperkt tot klaagster, maar ook het publiek (waaronder eventuele toekomstige cliënten van verweerder) in zijn algemeenheid raakt. De raad acht het noodzakelijk om het publiek te beschermen en zal de klacht daarom voortzetten om redenen van algemeen belang. De raad beoordeelt daarom het ontvankelijkheidsverweer van verweerder niet en zal hierna overgaan tot een inhoudelijke beoordeling.

Ne bis in idem

5.7 Verweerder doet daarnaast – zo begrijpt de raad – een beroep op het ne bis in idem-beginsel zoals dat in artikel 47b, eerste lid, van de Advocatenwet is neergelegd, omdat klaagster al eerder bij de deken heeft geklaagd over diverse klachtonderdelen. Vaststaat dat de eerder ingediende klacht niet is voorgelegd aan de raad. Over het handelen waar onderhavige klacht op ziet, is dus nog niet eerder een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing genomen. Van een situatie als bedoeld in artikel 47b, eerste lid, van de Advocatenwet is dan ook geen sprake.

Kwaliteit van de dienstverlening – klachtonderdelen a), b), c) en e)

5.8 Klaagster verwijt ten eerste dat verweerder de opdracht niet heeft uitgevoerd. Daartoe wijst klaagster onder meer op de omschrijving van de toevoeging die verweerder heeft aangevraagd: ‘Geschil met betrekking tot het erfrecht. Vervangende toestemming verkoop woning ouders’. De raad kan echter niet vaststellen dat verweerder de opdracht niet heeft uitgevoerd. Uit de opdrachtbevestiging volgt dat verweerder is ingeschakeld om de verkoop van de woning tot stand te (helpen) brengen. Niet is komen vast te staan dat die verkoop sneller tot stand gebracht had kunnen worden. Zo is niet gebleken dat er diverse kopers in de rij stonden of daadwerkelijk een bod hebben uitgebracht. Klaagster heeft daarvan achteraf wel verklaringen ingebracht, maar niet gebleken is dat die biedingen enigszins concreet waren gedurende de periode dat verweerder rechtsbijstand aan klaagster heeft verleend. Op enig moment is klaagster kennelijk wel akkoord gegaan met de verkoop van de woning aan haar broer. Verweerder heeft haar bijgestaan in een bespreking op 30 maart 2021 met de broer en zijn advocaat, waarna afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop de broer de woning mocht overnemen. Nadat de broer een financiering heeft verkregen, heeft hij de woning kennelijk ook kunnen overnemen. Dat verweerder de opdracht niet heeft uitgevoerd, is daarmee niet komen vast te staan, maar de raad stelt wel vast dat verweerder enkel heeft gereageerd op acties van klager dan wel van de wederpartij. Hij heeft zich daarmee te passief opgesteld. Hij had zich tegenover de wederpartij een meer sturende rol kunnen en moeten aanmeten. Daarom heeft verweerder niet de volgens art. 10a lid 1 onder c Advocatenwet vereiste vaardigheid getoond die voor de behandeling van een geschil als dit vereist is. In zoverre is klachtonderdeel a) dus gegrond.

5.9 Verweerder wordt verder verweten dat hij klaagster niet op de hoogte heeft gehouden van de voortgang in de procedure en dat hij evenmin belangrijke informatie heeft vastgelegd. Verweerder betwist dit en stelt dat hij klaagster op de hoogte heeft gehouden en dat zij alle stukken steeds op kantoor heeft meegekregen, maar dat zij daarvoor geen ontvangstbewijs heeft getekend. Het is voor de raad dan ook niet vast te stellen dat verweerder wel aan zijn verplichting heeft voldaan om belangrijke informatie schriftelijk vast te leggen en klaagster daarover te informeren. Klachtonderdeel b) is gegrond.

5.10 Daarnaast verwijt klaagster verweerder dat hij niets heeft gedaan met de informatie dat klaagster al gemachtigd was om de woning te verkopen en derhalve in wezen geen vervangende machtiging nodig had. De raad acht dit gegeven onvoldoende relevant om te oordelen dat verweerder tekort is geschoten in zijn dienstverlening. Klaagster haakt op dit punt aan bij de omschrijving bij de toevoeging die zag op het verkrijgen van vervangende toestemming, maar de raad acht de opdrachtbevestiging leidend op dit punt. De opdracht zag, zoals onder overweging 5.5 is weergegeven, erop om de verkoop van de woning tot stand te (helpen) brengen. De raad maakt uit het dossier op dat het probleem in zoverre niet zag op de daadwerkelijke verkoop van de woning, maar in het vinden van een koper. Of klaagster gemachtigd was om de woning te verkopen, was dus nog niet relevant. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

5.11 Tot slot verwijt klaagster op het punt van de dienstverlening, dat verweerder zich had moeten terugtrekken als hij een andere aanpak wenste dan klaagster en dat hij evident tegen haar wil in heeft gehandeld. De raad kan niet vaststellen dat verweerder evident tegen de wil van klaagster in heeft gehandeld. Uit het dossier volgt dat verweerder meerdere keren heeft aangedrongen bij de advocaat van de broer om ervoor te zorgen dat klaagster toegang kreeg tot de woning. Klaagster stelt achteraf dat verweerder niet heeft doorgepakt, maar daaruit volgt niet dat verweerder evident tegen haar wil in heeft gehandeld. Klachtonderdeel e) is ongegrond.

Uitlatingen over de cliënte – klachtonderdeel d)

5.12 Klaagster verwijt verweerder zich daarnaast denigrerend over haar te hebben uitgelaten richting de advocaat van haar broer. De raad constateert ook dat dit het geval is. Zo volgt uit e-mails van verweerder dat hij over klaagster onder meer zei: “het gedrag van cliënte begint kenmerken van stalking te krijgen”, “zij brengt het adagium uw cliënt is uw ergste vijand goed tot uiting”, “zij haalt me het bloed onder de nagels vandaag” en “ik heb nog nooit zo’n enfant terrible als cliënt gehad”. Verweerder heeft ter zitting geen probleem gezien in die bewoordingen, maar heeft het standpunt ingenomen dat het conform de waarheid is. De raad ziet niet in waarom verweerder zich op deze grievende wijze heeft moeten uitlaten over zijn eigen cliënte richting de advocaat van de broer. De omstandigheid dat klaagster steeds opnieuw probeerde om rechtstreeks contact te zoeken met de advocaat van de broer, of dat zij – zoals verweerder stelt – zijn kantoor op stelten zette en stagiaires huilend naar huis heeft laten gaan, rechtvaardigen zulke bewoordingen niet. Het had dan op de weg van verweerder gelegen om klaagster daarop aan te spreken of de opdracht neer te leggen. Door zijn eigen cliënte tegenover anderen zwart te maken, ook al vindt verweerder dat dit feitelijk juist is, heeft verweerder in strijd met de kernwaarde integriteit gehandeld. Klachtonderdeel d) is gegrond, voor zover dat ziet op het zich denigrerend uitlaten over klaagster richting de wederpartij.

5.13 Klaagster verwijt verweerder ook zijn geheimhoudingsplicht te hebben geschonden bij het doen van deze denigrerende uitlatingen. De raad stelt echter vast dat verweerder deze uitlatingen heeft gedaan aan de advocaat van de broer, na bericht van haar dat klaagster opnieuw rechtstreeks contact probeerde te zoeken. De raad ziet niet in op welke wijze verweerder zijn geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden. Klachtonderdeel d) is ongegrond, voor zover dit ziet op het schenden van de geheimhoudingsplicht.

Financiële integriteit – klachtonderdelen g), h), i), j) en k)

5.14 Klaagster verwijt verweerder vervolgens – samengevat – dat hij een excessief honorarium heeft gedeclareerd terwijl hij op basis van een toevoeging werkte, zonder dat hij tussentijdse urenopgaves heeft gedaan. Vervolgens heeft verweerder conservatoir beslag gelegd op de erfenis van klaagster, waar ook het nodige aan mankeerde, terwijl de toevoeging op dat moment nog niet was ingetrokken.

5.15 De raad stelt vast dat verweerder voldoende duidelijk heeft vastgelegd dat hij zijn honorarium in rekening kon brengen zodra de woning verkocht was en de toevoeging als gevolg daarvan zou worden ingetrokken.

5.16 Verweerder is echter al op een moment dat de toevoeging nog van kracht was, omdat enkel nog het voornemen tot intrekking was bekendgemaakt aan klaagster, overgegaan tot het in rekening brengen van het honorarium. Enkele dagen later heeft verweerder zich al tot de voorzieningenrechter gewend om conservatoir beslag te kunnen leggen op de erfenis van klaagster – zonder voorafgaand overleg te voeren met de deken, zoals gedragsregel 17 lid 6 vereist. Verweerder heeft op de zitting verklaard dat hij de deken wel heeft gebeld voorafgaand aan het leggen van beslag, maar deze stelling heeft hij niet nader onderbouwd. Ook stelt verweerder dat klaagster heeft willen verhullen dat de woning was verkocht om te voorkomen dat de rekening moest betalen, maar dat maakt niet dat verweerder zich niet meer aan het gedragsrechtelijke kader hoefde te houden. Verweerder heeft dan ook in strijd gehandeld met gedragsregel 18 lid 2 en, erger nog, de kernwaarde (financiële) integriteit.

5.17 De raad stelt verder vast dat verweerder om verlof heeft verzocht om conservatoir beslag te mogen leggen namens [het advocatenkantoor]. Vervolgens heeft hij namens zichzelf (met het ontbreken van zijn achternaam), handelend onder de naam [het advocatenkantoor], beslag laten leggen op de erfenis van klaagster. Verweerder was echter in loondienst van het advocatenkantoor, dat de eenmanszaak van zijn kantoorgenoot is. Verweerder heeft dit bij de dagvaarding niet gesauveerd. Verweerder heeft daarmee geen blijk gegeven van voldoende deskundigheid. Het verweer dat niet hij, maar de deurwaarder deze fout heeft gemaakt omdat deze dacht dat verweerder het kantoor had overgenomen, acht de raad niet geloofwaardig. Verweerder stelt dat de deurwaarder daarover een verklaring wil afleggen, maar het had op de weg van verweerder gelegen om die verklaring al eerder over te leggen. Ook los daarvan, ziet de raad geen enkel aanknopingspunt dat verweerder zich bewust was van zijn fout, zelfs niet toen de gemachtigde van klaagster hem daar herhaaldelijk op heeft gewezen. Verweerder heeft het vervolgens op de zitting laten aankomen om zijn procedure in te trekken. Verweerder heeft daarmee niet alleen ondeskundig, ook ondoelmatig – en in strijd met gedragsregel 6 lid 1 – gehandeld, door klaagster en haar gemachtigde onnodig ter zitting te laten opdraven, de rechterlijke macht te belasten en ook nog eens het onterecht opgelegde conservatoire beslag te laten voortduren.

5.18 Daarnaast acht de raad het ook zeer ernstig dat verweerder de voorzieningenrechter onjuiste informatie heeft voorgehouden, door te stellen dat de Raad voor Rechtsbijstand een besluit heeft genomen over de toevoeging en daarmee – onterecht – te stellen dat zijn vordering opeisbaar is. Verweerder stelt daartegenover dat de Raad voor Rechtsbijstand verkeerd was geïnformeerd door klaagster waardoor de toevoeging niet was ingetrokken, maar klaagster heeft haar zienswijze pas gegeven nadat verweerder al conservatoir beslag had laten opleggen op een moment dat de toevoeging nog niet was ingetrokken door de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit.

5.19 Het is het de raad ook niet gebleken dat klaagster tussentijds op de hoogte is gehouden met urenspecificaties. Verweerder stelt dat hij dit wel op kantoor aan klaagster heeft laten zien, maar kan dit niet onderbouwen. De raad gaat daarom voorbij aan dit verweer. Uit de factuur van 11 januari 2022 volgt dat verweerder iedere week wel een aantal keren heeft getelefoneerd met klaagster. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet excessief declareert, maar dat de kosten zijn opgelopen omdat klaagster steeds met hem telefoneerde. Verweerder miskent echter dat hij klaagster er ook niet tussentijds op heeft gewezen, door middel van urenspecificaties, welke kosten haar belgedrag met zich bracht. Als klaagster periodiek werd geïnformeerd over de kosten die bij de telefoongesprekken kwamen kijken, had zij haar gedrag kunnen aanpassen. De raad stelt bovendien ook vast dat verweerder zijn e-mails waarin hij zich grievend uitlaat over klaagster heeft doorberekend. Verweerder heeft ter zitting ook erkend dat hij die kosten daarvoor niet in rekening had moeten brengen. De raad stelt vast dat verweerder door de kosten te laten oplopen en kosten te rekenen voor grievende e-mails excessief heeft gedeclareerd, dus niet financieel integer heeft gehandeld. Voor het overige is de raad van oordeel dat het weliswaar het om een stevige rekening gaat, maar kan de raad niet vaststellen dat excessief is gedeclareerd. Klaagster betwist nog enkele specifiek genoemde declaraties, maar het is niet aan de tuchtrechter om declaratiegeschillen af te handelen.

5.20 Gelet op het voorgaande zijn klachtonderdelen g), h), i), en j) onder a tot en met d zijn gegrond.

5.21 Verweerder wordt nog verweten dat hij klaagster een blanco schuldbekentenis heeft laten tekenen en dat dit in strijd is met gedragsregel 19 lid 1. Verweerder betwist dat dit een aangeboden zekerheid is zoals bedoeld in gedragsregel 19 lid 1. Omdat klaagster dit klachtonderdeel niet (nader) heeft onderbouwd, verklaart de raad klachtonderdeel j) onder e ongegrond.

5.22 Tot slot op dit onderdeel, wordt verweerder verweten dat hij het declaratiegeschil niet heeft voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur. De raad stelt echter vast dat verweerder in zijn e-mail van 12 januari 2022 aan de gemachtigde van klaagster vraagt of klaagster bereid is het verschuldigde ‘bedrag in depot te storten bij de notaris hangende de begrotingsprocedure’. De raad begrijpt dit zo dat verweerder doelt op de procedure bij de Geschillencommissie Advocatuur, of in ieder geval heeft voorgesteld een vergelijkbare (maar per 1 januari 2015 vervallen) procedure te doorlopen. De gemachtigde van klaagster is daar niet op ingegaan, maar de raad ziet in deze omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klachtonderdeel j) onder f is ongegrond.

Overige klachtonderdelen – f) en k)

5.23 Klaagster verwijt verweerder dat hij in strijd met de Verordening op de advocatuur geen uitvoering geeft aan zijn kantoorklachtenregeling. De raad stelt echter vast dat verweerder bij de opdrachtbevestiging een kopie van de kantoorklachtenregeling heeft aangehecht en ook actief heeft gewezen op de mogelijkheid van de kantoorklachtenregeling. Verweerder is bovendien niet de klachtenfunctionaris van het kantoor. Klachtonderdeel f) is ongegrond.

5.24 Tot slot wordt verweerder zich niet betamelijk te hebben gedragen door klaagster niet te hebben geïnformeerd dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerder had dit op basis van gedragsregel 20 lid 1 wel moeten doen. Klachtonderdeel k) onder a is gegrond. Daarnaast zou verweerder zich onbetamelijk hebben gedragen door het schikkingsvoorstel van klaagster niet te aanvaarden en door in hoger beroep te gaan tegen het vonnis van de kantonrechter inzake het conservatoir beslag dat het advocatenkantoor op de erfenis heeft gelegd, met een lange dagvaardingstermijn. Het staat verweerder echter vrij om een schikkingsvoorstel af te wijzen en rechtsmiddelen aan te wenden tegen vonnissen waarmee hij het niet eens is. Als klaagster de dagvaardingstermijn te lang vond duren, had zij op grond van artikel 126 lid 1 Rv de roldatum kunnen vervroegen. Klachtonderdeel k) onder b is ongegrond.

Conclusie

5.25 Op grond van het voorgaande zal de raad klachtonderdelen a), b), d) voor zover dat ziet op het zich denigrerend uitlaten over klaagster richting de wederpartij, g), h) i), j) onder a tot en met d, en k) onder a, gegrond verklaren.

5.26 Klachtonderdelen c), d) voor zover dit ziet op het schenden van de geheimhoudingsplicht, e), f), j) onder e en f, en k) onder b, zijn ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft gedurende de behandeling van de zaak van klaagster en in het geschil over de declaratie in strijd gehandeld met de kernwaarden deskundigheid en integriteit. Verweerder heeft zich, zonder enige noodzaak om dat te doen, grievend uitgelaten over zijn cliënte richting de wederpartij. Vervolgens heeft hij klaagster ook willen laten betalen voor de tijd die hij bezig was met het uittypen van die uitlatingen. Verweerder heeft ook nagelaten belangrijke informatie en afspraken vast te leggen. Nadat de belangenbehartiging door verweerder is opgehouden en de woning is verkocht, heeft verweerder zijn honorarium gedeclareerd, voordat de verleende toevoeging was ingetrokken. Daarmee heeft verweerder te vroeg gehandeld, heeft hij te vroeg conservatoir beslag gelegd en heeft hij dat ook op een onjuiste wijze gedaan. De gemaakte fout heeft hij niet hersteld, maar dit is blijven voortduren tot aan de zitting bij de kantonrechter. De kantonrechter was door verweerder bovendien verkeerd voorgelicht. De raad acht dit alles ernstig. Verweerder heeft zich niet financieel integer gedragen en heeft ook daaromheen aanzienlijke fouten gemaakt. De raad rekent hem dat ernstig toe. Ter zitting is niet gebleken dat verweerder zich daar rekenschap van geeft. De raad acht het daarom nodig om aan verweerder de maatregel van schorsing op te leggen van in totaal 4 weken. Daarvan zullen 2 weken voorwaardelijk worden opgelegd, als stok achter de deur omdat de raad ernstige vreest dat verweerder zijn klachtwaardig gedrag (anders) zal herhalen en het gebrek aan besef bij verweerder van de ernst van zijn tekortschieten.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde   griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a), b), d) voor zover dat ziet op het zich denigrerend uitlaten over klaagster richting de wederpartij, g), h) i), j) onder a tot en met d, en k) onder a, gegrond;

- verklaart klachtonderdelen c), d) voor zover dit ziet op het schenden van de geheimhoudingsplicht,  e), f), j) onder e en f, en k) onder b, ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op;

- bepaalt dat hiervan twee weken niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2024.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 26 februari 2024