ECLI:NL:TADRSHE:2024:26 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-904/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:26
Datum uitspraak: 22-02-2024
Datum publicatie: 23-02-2024
Zaaknummer(s): 23-904/DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Omdat niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden verklaart de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 22 februari 2024

in de zaak 23-904/DB/ZWB


naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 20 december 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) met kenmerk K23-063 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1       Klager is gehuwd geweest met mevrouw Van G, hierna: “de vrouw”. Bij beschikking van 23 november 2018 is de echtscheiding uitgesproken. Voorafgaand aan de totstandkoming van de echtscheiding hebben partijen afspraken gemaakt ten aanzien van de verdeling en deze vastgelegd in een convenant, welk convenant is bekrachtigd middels aanhechting aan de echtscheidingsbeschikking. Voorts hebben partijen afspraken gemaakt ten aanzien van de kinderen en deze vastgelegd in een ouderschapsplan, dat eveneens in de echtscheidingsbeschikking is bekrachtigd. In het convenant is in artikel 12 bepaald:

                        “Geschillen

12.1      In geval partijen in de toekomst van mening verschillen omtrent de interpretatie of uitvoering van dit convenant zullen zij trachten door middel van onderling overleg tot een regeling te komen.

12.2      Mocht dit niet lukken, dan spreken zij de intentie uit dat zij zich zullen wenden tot een advocaat/mediator teneinde te trachten de gerezen geschilpunten door bemiddeling tot een oplossing te brengen. Eerst indien deze bemiddeling niet tot resultaat leidt zullen partijen zich elk tot een eigen advocaat wenden die dan het geschilpunt eventueel aan de rechter kan voorleggen.”

In het ouderschapsplan is in artikel 7.1 bepaald:

                        “Evaluatie/geschillen

7.1        De ouders zullen dit ouderschapsplan jaarlijks met elkaar evalueren en daar waar nodig aanpassen. Indien zij meningsverschillen hebben over de uitvoering van dit ouderschapsplan of de invulling van de zorg en opvoeding spreken zij de intentie uit om zicht te wenden tot een mediator, teneinde de gerezen geschilpunten tot een oplossing te brengen. (…)”

1.2       In 2023 heeft de vrouw zich tot verweerster gewend met het verzoek een wijziging van de kinderalimentatie te bewerkstelligen. Verweerster heeft op 17 mei 2023 namens de vrouw een verzoekschrift tot wijziging van de kinderalimentatie ingediend bij de rechtbank. Bij brief van eveneens 17 mei 2023 heeft verweerster aan klager medegedeeld dat zij een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie had ingediend bij de rechtbank.  In de brief heeft verweerster tevens aan klager medegedeeld:

“(…) Uiteraard is cliënte te allen tijde bereid om in overleg in deze met u te treden.

Om echter de ingangsdatum van de wijziging veilig te stellen is er voor gekozen om thans reeds tot indiening van het verzoekschrift over te gaan.

Mocht u zich tot een advocaat wenden en deze advocaat heeft een afdoende redelijk voorstel om de zaak niet verder inhoudelijk op zitting te hoeven behandelen, en om derhalve voor alle betrokken partijen een hoop tijd en kosten te besparen, dan zie ik een dergelijk voorstel gaarne van uw advocaat tegemoet. (…)”

1.3       Klager heeft zich gewend tot mr. Van D, advocaat, die op 24 juli 2023 namens klager een verweerschrift tevens zelfstandig tegenverzoek bij de rechtbank heeft ingediend.

1.4       Op 19 september 2023 heeft verweerster namens de vrouw een verweerschrift op zelfstandig verzoek tevens houdende een verzoek ex artikel 843a Rv en artikel 22 Rv en een aanvullend verzoek ingediend. Onder randnummer 9 heeft verweerster namens de vrouw onder meer het volgende naar voren gebracht:

“(…) Tenslotte stelt de man in zijn aangiften dat er geen sprake is van gedeeltelijke verhuur van het zakelijk deel, te weten [adres] – waarvoor partijen ook een zakelijke lening waren aangegaan, die de man heeft toebedeeld gekregen – terwijl die ruimte van 2018 t/m 2021 was verhuurd aan de vrouw en in 2022-2023 aan [mevrouw YA] BIJLAGE 15; bewijs huurnota’s

De omzet van [VBICT] – het bedrijf van de man – ligt dus in ieder geval € 10.000 hoger dan opgegeven – uitgaande van een huur van € 833 per maand. Nu de man ogenschijnlijk nalaat deze inkomsten uit huu aan de fiscus op te geven, is de vrouw primair van mening dat deze inkomsten uit verhuur bij het netto inkomen van de man dienen te worden opgeteld en subsidiair bij zijn bedrijfsomzet. (…)”

1.5       Op 21 september 2023 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

1.         Verweerster is eraan voorbij gegaan dat partijen in het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen dat zij bij conflicten eerst beproeven of mediation een oplossing kan bieden;

2.         Verweerster heeft klager in rechte betrokken zonder dat zij hem eerst in de gelegenheid heeft gesteld om er samen uit te komen;

3.         Verweerster heeft zich onnodig grievend over klager uitgelaten.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1       De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2       Klachtonderdelen 1 en 2 - geen minnelijke regeling / mediation

De klachtonderdelen 1 en 2 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerster handelen in strijd met gedragsregel 5 en de in het convenant en ouderschapsplan opgenomen mediationbepaling. De voorzitter overweegt als volgt. Gedragsregel 5 bepaalt dat de advocaat voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. Op basis van de gedragsregels dient een advocaat voor ogen te houden dat een minnelijke regeling de voorkeur verdient boven een proces. Maar als het partijen niet lukt om in der minne tot overeenstemming te komen staat het een advocaat vrij om, indien dit in het belang is van zijn cliënt, de kwestie voor te leggen aan de rechter. Noch gedragsregel 5, noch de in het ouderschapsplan opgenomen mediationbepaling brengt met zich mee dat een advocaat onder alle omstandigheden verplicht is te proberen om, al dan niet middels mediation, een minnelijke regeling tot stand te brengen.  

4.3       Verweerster heeft naar voren gebracht dat klager naar de inschatting van de vrouw niet zou openstaan voor overleg omdat zij klager reeds meerdere malen vergeefs had verzocht om overleg. Verweerster mocht afgaan op die mededeling van haar cliënte. Het stond verweerster dan ook vrij om in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënte die (rechts-) maatregelen te nemen die zij in het belang achtte van haar cliënte. Omdat de wijziging van de alimentatie in beginsel niet ingaat op een datum gelegen voor de datum van de indiening van het wijzigingsverzoek had de vrouw belang bij een spoedige indiening van het verzoek. Dat verweerster is overgegaan tot indiening van het wijzigingsverzoek, zonder eerst zelf bij klager na te gaan of hij bereid was tot het treffen van een minnelijke regeling, acht de voorzitter in het licht van de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De voorzitter stelt voorts vast dat verweerster klager bij brief van 17 mei 2023 in de gelegenheid heeft gesteld om een schikkingsvoorstel te doen, maar dat klager van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. Klager heeft zich tot een advocaat gewend, die namens klager een verweerschrift tevens zelfstandig tegenverzoek heeft ingediend bij de rechtbank. De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster klager onnodig in de procedure heeft betrokken en op kosten heeft gejaagd. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn kennelijk ongegrond.

4.4       Klachtonderdeel 3 – onnodig grievende uitlatingen

Klager verwijt verweerster voorts dat zij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. De voorzitter is van oordeel dat de overgelegde correspondentie en het verzoekschrift zijn gesteld in zakelijke bewoordingen en naar inhoud en toon niet onnodig grievend zijn. De voorzitter overweegt dat duidelijk is dat klager zich niet kan vinden in de standpunten die verweerster namens de vrouw naar voren heeft gebracht. Het was echter de taak van verweerster om de belangen van de vrouw te behartigen en om in dat verband de standpunten van de vrouw naar voren te brengen.  Dat klager het niet eens is met de stellingen van de vrouw maakt niet dat sprake is van valse beschuldigingen. Verweerster mocht afgaan op de juistheid van de door de vrouw aan haar verstrekte informatie. Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. Indien en voor zover klager het met de door verweerster naar voren gebrachte standpunten niet eens was, konden hij en zijn advocaat daarop reageren. De voorzitter overweegt dat het tuchtrecht niet is bedoeld voor het voeren van een discussie over de juistheid van de standpunten van partijen in een civielrechtelijk geschil. Het is aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om daarover een oordeel te geven.

4.5       De hierboven onder 1.4 weergegeven passage waarnaar klager ter onderbouwing van dit klachtonderdeel nog heeft verwezen is voorts naar het oordeel van de voorzitter functioneel en diende ter onderbouwing van het standpunt van de vrouw. Dat de gebezigde bewoordingen klager onwelgevallig waren, maakt niet dat verweerster van de gebezigde bewoordingen een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.6       De voorzitter komt tot de slotsom dat op basis van de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2024.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 22 februari 2024