ECLI:NL:TADRSHE:2024:21 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-626/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:21
Datum uitspraak: 19-02-2024
Datum publicatie: 19-02-2024
Zaaknummer(s): 23-626/DB/ZWB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Ambtshalve voortzetting. In de klachtonderdelen 1, 2 en 3 maakt klaagster verweerder verwijten ten aanzien van geldbedragen die zijn overgeschreven van haar budgetbeheerrekening naar verweerders kantoorrekening en het niet aan klaagster terugbetalen van die geldbedragen. Dit gestelde normschendend gedrag raakt de in artikel 10a Advocatenwet vastgestelde kernwaarde van (financiële) integriteit. Gelet hierop is de raad van oordeel dat er redenen zijn van algemeen belang om de behandeling van de klachtonderdelen 1, 2 en 3 voort te zetten. De raad ziet geen redenen van algemeen belang voor voortzetting van de overige klachtonderdelen 4 tot en met 8.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 19 februari 2024

in de zaak 23-626/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde:

mr. E.H.P. Dingenouts, advocaat te Rotterdam

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 15 februari 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 14 september 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-012 van de deken ontvangen.

1.3 Partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klacht op 11 december 2023.

1.4 Bij e-mail van 6 december 2023 heeft klaagsters gemachtigde, mr. D, de raad bericht dat klaagster de klacht intrekt.

1.5 Op 12 december 2023 zijn verweerder en de deken in de gelegenheid gesteld om een schriftelijk standpunt in te nemen over voortzetting van de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang. Bij e-mail van 18 december 2023 heeft de deken de raad bericht dat hij zich refereert aan het oordeel van de raad. Bij brief van 26 december 2023 heeft verweerder aan de raad medegedeeld dat en toegelicht waarom zijn visie op de voortzetting van de behandeling van de klacht afhankelijk is van de inhoud van de beslissing op de klacht indien tot voortzetting van de behandeling van de klacht wordt overgegaan.

2 BEOORDELING

2.1 Artikel 47a lid 2 onder a Advocatenwet bepaalt dat in geval van intrekking van een klacht, de raad kan beslissen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend. Bij de beoordeling daarvan hanteert de raad in lijn met vaste rechtspraak van het Hof van Discipline de volgende, niet limitatieve, uitgangspunten:

(i) indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en schijnbaar verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid;

(ii) indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of schijnbaar geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten;

(iii) is de aard van de gestelde normschending deze dat de verweerder tekortgeschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de verweerder de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling.

(iv) in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verweerder in het bijzonder;

(v) voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verweerder de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk.

2.2 In de klachtonderdelen 1, 2 en 3 maakt klaagster verweerder verwijten ten aanzien van geldbedragen die zijn overgeschreven van haar budgetbeheerrekening naar verweerders kantoorrekening en het niet aan klaagster terugbetalen van die geldbedragen. Dit gestelde normschendend gedrag raakt de in artikel 10a Advocatenwet vastgestelde kernwaarde van (financiële) integriteit. Gelet hierop is de raad van oordeel dat er redenen zijn van algemeen belang om de behandeling van de klachtonderdelen 1, 2 en 3 voort te zetten. De raad ziet geen redenen van algemeen belang voor voortzetting van de overige klachtonderdelen 4 tot en met 8.

2.3 Op grond van artikel 47a lid 4 Advocatenwet bepaalt de raad dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant voor het vervolg van deze zaak als klager wordt aangemerkt.

2.4 De zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voorafgaand aan de intrekking van de klacht door klaagster.

BESLISSING

De raad van discipline:

- beslist dat de behandeling van klachtonderdelen 1, 2 en 3 zal worden voortgezet om redenen van algemeen belang;

- beslist dat de behandeling van de klacht van de klachtonderdelen 4 tot en met 8 niet zal worden voortgezet;

- bepaalt dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant als klager zal worden aangemerkt;

- bepaalt dat de zaak inhoudelijk zal worden behandeld op de zitting van de raad van 25 maart 2024;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. R. van den Dungen, A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 19 februari 2024