ECLI:NL:TADRSHE:2024:126 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-626/DB/LI
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2024:126 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-09-2024 |
Datum publicatie: | 02-10-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-626/DB/LI |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding driejaarstermijn uit artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 27 september 2024
in de zaak 24-626/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 22 augustus 2024 met kenmerk K24-018, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1-1 tot en met 7. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de aanvullende stukken van klaagster van 1 september 2024 en van een brief van verweerder van 9 september 2024.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in de periode van 2009 tot en met 2015 in de echtscheidingsprocedure tegen haar (inmiddels ex-) partner.
1.2 Op 10 juni 2009 is door een voorgaande advocaat namens klaagster een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. Verweerder heeft de belangenbehartiging overgenomen
13 Bij beschikking van 15 juni 2011 is de scheiding uitgesproken. Op 16 juni 2011 heeft verweerder de beschikking aan klaagster doorgestuurd. De echtscheiding is vervolgens op 11 oktober 2011 ingeschreven bij de burgerlijke stand. De beschikking en inschrijving bij de burgerlijke stand zijn door verweerder op 22 oktober 2022 opnieuw aan klaagster verzonden.
1.4 Op 2 december 2013 heeft klaagster aan verweerder geschreven:
“[…] Je weet dat ik t niet eens ben met de wijze waarop de verdeling van mijn scheiding is verlopen.. En dat ik t gevoel heb dat ik alleen onder druk word gezet om mijn huis te verkopen.. Ik wil dat je weet dat ik nu neer dan genoeg rollerend ben geweest om maar antw wachten … En met een noet mijn huis te verkopen… Geeft me geen duidelijkheid over de rest van waar ik recht op heb… Mijn vraag ga ik aan een andere advc voor leggen … Waarom zou ik met alles akkoord moeten gaan ? En mijn vraag is ? Wat als ik ook niet akkoord wil gaan om mijn huis uit te moeten met mijn kinderen … […] Had echt gehoopt dat mijn echtscheiding niet zo veel gekost zou hoeven hebben … En waar zijn mijn verdelingen ? Je hebt me mss wel zo vaak onnodig voor de rechtbank laten zitten ( tegenpartij) ik vind dat je me meer had moeten adviseren over de stand van aanpak on alles te doen om alimentatie te krijgen voor mijn kinderen .. En over de de inboedel .. Mss moet ik maar wachten tot de rechter me uit mijn huis zet !!!!”
1.5 In 2014 is tussen de advocaten van partijen gecorrespondeerd over de waarde van de woning.
1.6 Op 17 juni 2014 heeft verweerder een aangepast conceptechtscheidingsconvenant aan klaagster verstuurd.
1.7 Op 6 november 2014 heeft de ex-partner het echtscheidingsconvenant ondertekend.
1.8 Op 19 november 2014 heeft een kort geding plaatsgevonden, waarin klaagster is gedagvaard om in te stemmen met de verkoop van de woning. Klaagster heeft nadien het echtscheidingsconvenant ondertekend.
1.9 Verweerder heeft op 13 mei 2015 € 18.667,26 in rekening gebracht aan klaagster voor zijn werkzaamheden.
1.10 In 2015 heeft klaagster de woning verlaten. Klaagster heeft vervolgens met haar kinderen enige tijd moeten wonen in een caravan;
1.11 Op 28 januari 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2. KLACHT
21. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder nalatig te zijn geweest in zijn belangenbehartiging. Daartoe voert klaagster het volgende aan:
a) Er is een gebrek aan formele uitspraken over de alimentatie of verrekening wat heeft geleid tot financiële onzekerheid en belasting voor klaagsters gezin;
b) Er is onzekerheid over de officiële datum en uitspraak van de scheiding, wat resulteert in juridische onduidelijkheid en belemmeringen bij het nemen van noodzakelijke beslissingen;
c) Klaagster was gedwongen om te verhuizen naar een dure en ongeschikte woonruimte, met ernstige gevolgen voor haar kinderen en huisdieren en heeft haar geliefde bezittingen moeten achterlaten. Er is geen verzoek gedaan om klaagster met haar kinderen in de echtelijke woning te laten blijven;
d) Verweerder heeft misbruik van klaagster gemaakt door cruciale informatie achter te houden in de echtscheidingsprocedure. Ook heeft verweerder nagelaten klaagster te informeren over het bestaanbaar concept van een beschikking dat van groot belang was voor voortgang van de procedures, waardoor de scheiding onnodig jaren heeft geduurd;
e) Verweerder heeft klaagster onnauwkeurig advies gegeven over het aanvragen van een hypotheek voor het volledige verkoopbedrag van het huis. Ook heeft verweerder een confronterende opmerking gemaakt dat klaagster het grote aankoopbedrag toch niet zou kunnen lenen als vrouw en met haar handicap;
f) Verweerder heeft niet voldaan aan zijn plicht om de verantwoordelijkheid te nemen voor het onderzoeken van relevante financiële zaken;
g) Er is sprake van een mogelijk belangenconflict omdat verweerder samen met de advocaat van de ex-partner een makelaar heeft ingeschakeld om de woning te verkopen. Verweerder heeft klaagster ook onder druk gezet om de woning te verkopen;
h) Klaagster heeft ook serieuze zorgen over de facturering door verweerder;
i) Verweerder heeft nagelaten duidelijkheid te verschaffen over de aangifte tegen klaagsters ex-partner;
j) Verweerder heeft zich niet actief ingezet voor de belangen van klaagsters kinderen, die uiteindelijk beschermd werden door de Kinderbescherming. Klaagster heeft haar onvrede en grote zorg daarover herhaaldelijk geui
k) Verweerder heeft klaagster mogelijk meerdere keren belachelijk gemaakt.
2.2 Klaagster is zich bewust van de driejaarstermijn uit artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet, maar doet een beroep op de specifieke omstandigheden van haar zaak en leefsituatie.
3. VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4. BEOORDELING
4.1 Artikel 46g van de Advocatenwet luidt:
- Een klacht wordt door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard:
a) indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft; […]
2. Ten aanzien van een na afloop van de in het eerste lid, onder a, bedoelde termijn ingediende klacht blijft niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
4.2 De voorzitter stelt vast dat klaagster tot 2015 is bijgestaan door verweerder. Ruim 9 jaar later, op 28 januari 2024, heeft klaagster een klacht ingediend. Over de omstandigheden die klaagster aanvoert had zij al eerder, in elk geval binnen drie jaar na afronding van de echtscheidingsprocedure, kunnen klagen. Zo heeft zij een groot deel van de klacht al naar voren gebracht in haar brief van 2 december 2013 aan verweerder en erkent klaagster ook over bepaalde klachten al herhaaldelijk haar onvrede en zorgen te hebben geuit. Ook schrijft klaagster in haar e-mail van 16 februari 2024 aan de deken:
“[…] Bovendien wil ik benadrukken dat gedurende het hele proces, vooral tijdens het laatste kort geding, ik altijd mijn ongenoegen heb geuit en het niet eens was met de gang van zaken. Dit blijkt duidelijk uit mijn eerdere e-mails en communicatie. […]”
4.3 Ook is geen sprake van een uitzonderingssituatie op basis van het tweede lid van artikel 46g van de Advocatenwet. Met de omstandigheden die klaagster aanvoert, namelijk de omstandigheden van haar zaak en haar leefsituatie, voldoet zij niet aan het tweede lid. Daaruit blijkt namelijk niet dat de gevolgen van verweerders handelen pas redelijkerwijs na afloop van de drie jaar bekend zijn geworden. De voorzitter is ook niet gebleken van andere omstandigheden die tot dat oordeel moeten leiden. Klaagster heeft wel aangevoerd dat zij bepaalde documenten gedurende het proces niet onder ogen heeft gezien, maar verweerder heeft met stukken onderbouwd dat hij die documenten wel aan klaagster heeft verzonden.
4.4 Klaagster heeft haar klacht dus te laat ingediend. Daarom wordt zij niet‑ontvankelijk verklaard in haar klacht, op grond van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 september 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 september 2024