ECLI:NL:TADRSHE:2023:46 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-926/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:46
Datum uitspraak: 24-04-2023
Datum publicatie: 25-04-2023
Zaaknummer(s): 22-926/DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat van de wederpartij in familiezaak. Verweerster heeft met het verweerschrift d.d. 25 augustus 2021 de conclusie van antwoord d.d. 3 oktober 2019, waarvan productie 5 deel uitmaakte, wederom in het geding gebracht. Hierdoor heeft verweerster zich onnodig grievend uitgelaten en niet gewaakt voor onnodige polarisatie. Het handelen waarover klager in de onderhavige klachtzaak klaagt betreft het optreden van verweerster in de uithuisplaatsingsprocedure, meer specifiek de inhoud van het verweerschrift d.d. 25 augustus 2021, en derhalve ander handelen, dan het handelen waarover de raad heeft geoordeeld in de beslissing d.d. 17 januari 2022. Het door verweerster genoemde ne bis in idem beginsel, zoals vastgelegd in artikel 47b Advocatenwet, staat dan ook niet aan de tuchtrechtelijke beoordeling van het optreden van verweerster in de uithuisplaatsingsprocedure in de weg. In zoverre gegrond. De raad heeft bij  beslissing d.d. 17 januari 2022 voor het overleggen van productie 5 als bijlage bij de conclusie van antwoord d.d. 3 oktober 2019 reeds aan verweerster een waarschuwing opgelegd. Indien in die klachtprocedure, ook het in de onderhavige klachtprocedure gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijt aan de raad ter beoordeling was voorgelegd – wat goed mogelijk was nu dit feit ruim voor dat oordeel van de raad is gepleegd - zou dit in die klachtprocedure naar alle waarschijnlijkheid niet tot oplegging van een zwaardere maatregel hebben geleid. Om die reden  ziet de raad in dezen af van het opleggen van een maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 24 april 2023

in de zaak 22-926/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 22 maart 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 23 november 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K22-028 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 maart 2023. Daarbij waren klager en verweerster, bijgestaan door mr. T, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de bijlagen 1 tot en met 11, van de van verweerster ontvangen nagekomen e-mail, met bijlagen, van 6 december 2022, van de van klager ontvangen nagekomen e-mail van 7 december 2022, en van hetgeen overigens ter zitting is verhandeld.  

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Verweerster heeft de ex-echtgenote van klager bijgestaan in onder meer een kort geding procedure die klager als eiser aanhangig had gemaakt tegen zijn ex-echtgenote en in een door klager jegens zijn ex-echtgenote aanhangig gemaakte bodemprocedure. Verweerster heeft op 3 oktober 2019 in het kort geding een conclusie van antwoord en eis in reconventie ingediend. Bij die conclusie van antwoord is als productie 5 een aan verweerster gerichte verklaring van 2 oktober 2019 overgelegd van een bekende van klager en zijn ex-echtgenote, waarin onder andere het volgende over klager wordt geschreven:

         “wat een acteur en komediant, “nu even over wat deze malloot allemaal teweeg brengt” en “z’n harteloze indoctrinerende [naam klager]”.

2.3     Klager heeft zich op 1 december 2020 met een klacht tot de deken gewend. Deze klacht is op 12 juli 2021 doorgezonden aan de raad en ter zitting van de raad behandeld op 29 november 2021.

2.4     Op 21 juli 2021 heeft de Gecertificeerde Instelling een verzoek tot uithuisplaatsing van de minderjarige dochters van partijen ingediend. Verweerster heeft op 25 augustus 2021 namens klagers ex-echtgenote een verweerschrift ingediend. In dit verweerschrift heeft verweerster onder meer gesteld:

“(3) (…) Om in dit verweer niet onnodig in herhaling te vervallen, verwijst de vrouw naar de stukken uit de eerdere procedure tussen de man en de vrouw. De vrouw verzoekt u met klem kennis te nemen van de processtukken en met name de door uw rechtbank gegeven beschikkingen in de zaken met nummer [X], [Y] en [Z]”.(…)

(10) In de OTS beschikkingen zijn de concrete bedreigingen genoemd. Deze dienen de basis te vormen voor de OTS, waarbinnen concrete werkdoelen in een PvA worden opgenomen.

In de OTS beschikkingen zijn concrete werkpunten genoemd:

  • De ernstig verstoorde communicatie tussen de ouders verbeteren en het gebrek aan vertrouwen over en weer herstellen (zie beschikking 23 maart 2021) bijvoorbeeld middels een vorm van systeemtherapie binnen het gedwongen kader (zie eerdere beschikking);
  • De veiligheid bij moeder voor de kinderen te waarborgen door onderzoek naar en aanpak van haar vermoeidheidsproblematiek;
  • De veiligheid bij vader te waarborgen door psycho-educatie aan vader en ervoor te zorgen dat de kinderen onbelast bij moeder kunnen zijn en door hem niet worden belast met volwassen problematiek of ingezet worden als “spionnen”;
  • Hulp voor de kinderen om om te leren gaan met kind-eigen-problematiek, de situatie, verwerking van trauma en voorkomen van de vergroting van het loyaliteitsconflict.

Deze punten komen niet of niet gestructureerd en helder terug in het warrige PvA van 21 juli 2021. Het lijkt erop dat er alleen oppervlakkige afspraken zijn gemaakt over de manier waarop wordt gecommuniceerd (zie p. 2 van het verzoekschrift). In zowel het PvA als in het verzoekschrift worden oude en meer recente incidenten verhaald, maar wordt niet aangegeven, welke methodische aanpak daarop is ingezet. Er is ook niet gekeken of onderzoek gedaan naar de onderliggende problematiek en ook niet naar het hele gezinssysteem. Ook is niet aangegeven, dat de GI bijvoorbeeld gebruik heeft gemaakt van een bepaalde aanpak of middelen als een schriftelijke aanwijzing, voordat dit UHP-verzoek werd ingediend.(…)

(22) Er is in haar beleving nog steeds een “alles of niets oorlog” gaande, waar pas rust in lijkt te kunnen komen, als de kinderen bij de man in Helmond wonen.

In het patroon zit volgens de vrouw dat de man bij alle instanties als eerste heeft willen en mogen praten, zodat zijn verhaal er al lag voor dat van de vrouw. Daarbij heeft zij ervaren dat bij haar vrienden, moeders van school, de directeur van de basisschool en zelfs haar familie zijn verhaal deed en haar in haar beleving zwart maakte. Vriendinnetjes van I. kwamen daardoor ineens niet meer spelen en de vrouw werd van de ene op de andere dag genegeerd op het schoolplein. De vrouw voelt zich al sinds Veilig Thuis de kinderen in de zomervakantie van 2019 van de ene op de andere dag zonder aankondiging, plan of aanwijzing bij vader plaatste, niet gehoord of gezien. Door de benaderingswijze voelde zij zich eerder gediskwalificeerd dan in haar kracht gezet. Dit heeft zij herhaaldelijk getracht duidelijk te maken aan de hulpverlening, maar ze voelde zich niet gehoord of begrepen, eerder emotioneel onveilig.

De vrouw voelt niet alleen spanning bij haarzelf, maar ook bij de kinderen. Ze lijken steeds meer in een loyaliteitsconflict te raken en durven zich naar haar niet altijd uit te spreken hoe zij zich voelen. De vrouw is vermoeid door haar werk, dat is juist en onvermijdelijk, maar bovenal voelt zij zich lamgeslagen door de continue hijgende adem van de man in de nek van de instanties en de meisjes.

De vrouw heeft vanaf begin af aan alles gedaan wat haar gevraagd werd/in haar macht lag. Toen de vraag was van wie de ASS problematiek van F. zou komen, gaf de rechter de suggestie dat beide ouders bij voorkeur een psychologisch onderzoek zouden ondergaan en dat eerst te delen met de jeugdzorgwerker, toen T. en later met elkaar. Moeder heeft dit gedaan, vader heeft mogelijk zijn rapportage wel gedeeld met de jeugdzorgwerker, maar niet met moeder. Vader geeft in zijn relaas in het PvA kritiek op het psychologisch onderzoek en de rapportage. Het is niet juist dat de GI dit heeft toegelaten en hierin de twee ouders niet op gelijke wijze heeft behandeld. Het zou wellicht beter zijn als deze beide ouders bij diezelfde instantie alsnog een zelfde psychologisch onderzoek zouden ondergaan (al dan niet na een systeem interventie of observatie of onderzoek van het systeem ten behoeve van de benodigde hetero anamnese).

(23) Het is de GI helaas na ruim twee jaar niet gelukt een structurele helpende hand te bieden in het voor de kinderen noodzakelijke “rebuilding trust”. In plaats daarvan heeft het pagina’s lange relaas van vader een prominente en volumineuze plek gekregen in het PvA. Overigens bevat het relaas van vader ook (deels terechte) kritiek op de aanpak van de GI, naast kritiek op de Raad, de Kinderrechter en het hiervoor genoemde psychologisch onderzoek van moeder. Vader heeft wegens zijn kritiek mij als advocaat van moeder klachten ingediend bij de Deken van dit arrondissement. Die kritiek is terug te lezen in het Dekenstandpunt d.d. 31 mei 2021. [Klager] heeft inmiddels verzocht om doorzending van het dossier naar de Raad van Discipline, hoewel de Deken alle klachten ongegrond heeft verklaard. Hoewel ik u graag kennis zou laten nemen van het Dekenstandpunt en de klachten, wil ik in dit verweerschrift slechts benadrukken, dat dit in mijn beleving kenmerkend is voor de wijze waarop [klager] opereert. Men dient zich serieus af te vragen of de GI handelt onder invloed van vrees voor klachten van de man.

(24) Het is niet de intentie om vader in een negatief daglicht te plaatsen. Helaas is het onvermijdelijk om kritische aantekeningen te plaatsen bij zijn aandeel. Hij blijft immers de vader van deze kinderen, die al genoeg geleden hebben. Wat ermee wordt aangegeven is, dat er in dit gezin een meer deskundige, professionele systemische interventie nodig is, waarbinnen de rol van ieder gezinslid, dus ook van vader, belicht wordt en niet alleen moeder als zwakste schakel onder vuur ligt.

Behalve dat vader er na een UHP bij hem voor zal zorgen, dat er iemand zal zijn als de kinderen uit school komen (in de eerdere procedures gaf hij aan dat hij zal zorgen dat er dan een oppas, bijvoorbeeld een student, is), wordt de situatie voor de kinderen niet beter, maar mogelijk slechter. Moeder vreest dat er dan ouderverstoting zal optreden. De gevraagde machtiging UHP naar vader lost de echter problematiek niet op. Dit gezin heeft eerder behoefte aan balansherstel: krachtiger maken van zwakkere(n) en verzachten van de sterkere, zodat beide ouders hun kwaliteiten optimaal kunnen gaan inzetten voor deze jonge middelbare scholieren, die beschikbaarheid van hun eigen ouders nodig hebben.(…)”

2.5     Verweerster heeft de rechtbank verzocht om een andere datum te bepalen voor de mondelinge behandeling omdat zij wegens vakantie afwezig was. De rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd.

2.6     Bij onherroepelijke beslissing d.d. 17 januari 2022 heeft de raad de hierboven onder 2.3 genoemde klacht deels gegrond verklaard. Ter zake het gegrond bevonden onderdeel van de klacht heeft de raad aan verweerster een waarschuwing opgelegd en het volgende overwogen:

“(5.8) Verweerster heeft naar het oordeel van de raad de grenzen van de haar toekomende vrijheid echter wel overschreden vanwege het overleggen van productie 5 bij haar conclusie. Die productie bevat een verklaring van een bekende van klager en zijn ex-vrouw, waarin deze zich fors negatief over klager uitlaat. Zo wordt klager gekwalificeerd als acteur, komediant en malloot en wordt verder over hem geschreven dat hij harteloos en indoctrinerend is, “zijn kinderen hersenspoelt (…) op onmenselijke wijze” en dat hij zich bij diverse instanties bedient van “geleuter en leugenachtige info”. Desgevraagd heeft verweerster tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij desondanks  de verklaring toch wilde gebruiken, omdat haar cliënte behoefte had aan de positieve bewoordingen die in de verklaring over haar als moeder zijn opgenomen. Dat doel had verweerster echter ook op een andere wijze kunnen bereiken, te meer daar van de betreffende productie feitelijk alleen de laatste alinea op blad 1 inhoudelijk over haar cliënte gaat. Door de productie in deze vorm in het geding te brengen en daar in haar verweerschrift nadrukkelijk en onvoorwaardelijk naar te verwijzen, heeft verweerster zich onnodig grievend over klager uitgelaten en met name ook niet gewaakt voor onnodige polarisatie tussen klager en haar cliënte. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.”

2.7     Op 22 maart 2022 heeft klager opnieuw bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

3 KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

1.    Verweerster heeft met het verweerschrift d.d. 25 augustus 2021 de conclusie van antwoord d.d. 3 oktober 2019, waarvan productie 5 deel uitmaakte, wederom in het geding gebracht. Hierdoor heeft verweerster zich onnodig grievend uitgelaten en niet gewaakt voor onnodige polarisatie;

2.    Verweerster heeft onder de punten 10, 22, 23 en 24 van het verweerschrift d.d. 25 augustus 2021 een onjuiste weergave gegeven van de feiten. Hierdoor heeft verweerster niet gewaakt voor onnodige polarisatie;

3.    Verweerster heeft de procedure van het uithuisplaatsingsverzoek vertraagd en daarmee de belangen van de kinderen geschaad.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1     Toetsingskader

De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2     De raad overweegt voorts dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name de belangen van de kinderen.  In dat verband mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat (nog) niet mag overgaan tot het entameren van een procedure voor zijn cliënt. Daarbij zal van geval tot geval moeten worden afgewogen het belang dat de cliënt van de advocaat heeft bij het voeren van een procedure, het belang van de wederpartij en dat van de betrokken minderjarige bij het voorkomen daarvan, het verloop van het geschil tot dan toe en de kans op succes van een procedure.

5.3     Klachtonderdeel 1

                                                                                                                                              Klager verwijt verweerster dat zij met het verweerschrift d.d. 25 augustus 2021 de conclusie van antwoord d.d. 3 oktober 2019, waarvan productie 5 deel uitmaakte, wederom in het geding heeft gebracht. Hierdoor heeft verweerster zich onnodig grievend uitgelaten en niet gewaakt voor onnodige polarisatie, aldus klager. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij de conclusie van antwoord d.d. 3 oktober 2019, waarvan productie 5 deel uitmaakte, niet opnieuw in het geding heeft gebracht, doch daar enkel naar heeft verwezen. Verder heeft verweerster naar voren gebracht dat  haar op 17 januari 2022 door de raad al een waarschuwing is opgelegd voor het overleggen van productie 5 als bijlage bij de conclusie van antwoord d.d. 3 oktober 2019 en dat zij niet tweemaal voor hetzelfde handelen tuchtrechtelijk kan worden veroordeeld.

De raad oordeelt als volgt. Op zich is juist  dat verweerster productie 5 bij het verweerschrift d.d. 25 augustus 2021 niet in het geding heeft gebracht. Zij heeft onder randnummer 3 van het verweerschrift echter wel uitdrukkelijk verwezen naar de stukken uit de eerdere procedure en heeft de rechtbank zelfs met klem verzocht om kennis te nemen van de eerdere processtukken. De raad is van oordeel dat verweerster aldus namens de vrouw een expliciet beroep heeft gedaan op de stukken uit de eerdere procedure, waaronder de conclusie van antwoord d.d. 3 oktober 2019, waarvan productie 5 deel uitmaakte. Anders dan verweerster heeft gesteld, is dit handelen niet reeds tuchtrechtelijk beoordeeld. Immers, in de klachtzaak die heeft geresulteerd in de beslissing van de raad d.d. 17 januari 2022 (ECLI:NL:TADRSHE:2022:10) is enkel het optreden van verweerster in de kort geding procedure ter beoordeling aan de raad voorgelegd. Het handelen waarover klager in de onderhavige klachtzaak klaagt betreft het optreden van verweerster in de uithuisplaatsingsprocedure, meer specifiek de inhoud van het verweerschrift d.d. 25 augustus 2021, en derhalve ander handelen, dan het handelen waarover de raad heeft geoordeeld in de beslissing d.d. 17 januari 2022. Het door verweerster genoemde ne bis in idem beginsel, zoals vastgelegd in artikel 47b Advocatenwet, staat dan ook niet aan de tuchtrechtelijke beoordeling van het optreden van verweerster in de uithuisplaatsingsprocedure in de weg.

5.4     De raad is van oordeel dat verweerster, door in de uithuisplaatsingsprocedure expliciet te verwijzen naar en daarmee een beroep te doen op de stukken uit de eerdere procedure, waaronder de conclusie van antwoord d.d. 3 oktober 2019, waarvan productie 5 deel uitmaakte, zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten en met name ook niet heeft gewaakt voor onnodige polarisatie tussen klager en haar cliënte. De raad verwijst in dit verband naar de overwegingen onder 5.8 van de beslissing van de raad d.d. 17 januari 2022. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5.5     Klachtonderdelen 2 en 3

          De klachtonderdelen 2 en 3 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerster dat zij in het verweerschrift een onjuiste weergave van de feiten heeft gegeven. Vast staat dat tussen klager enerzijds en verweersters cliënte anderzijds  sprake is van een langslepend conflict waarin de standpunten van partijen vaak lijnrecht tegenover elkaar staan. De raad overweegt dat het de taak van verweerster was om de belangen van haar cliënte te behartigen en om de standpunten van haar cliënte naar voren te brengen. Dat klager zich niet in die standpunten kan vinden betekent nog niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Indien en voor zover klager het met de door verweerster geponeerde stellingen niet eens was, is hij, alsook zijn advocaat, in de gerechtelijke procedure in gelegenheid gesteld om daarop in die procedure te reageren. De raad overweegt voorts dat het tuchtrecht niet is bedoeld voor het (opnieuw) voeren van een discussie over de juistheid van de standpunten die partijen over en weer in de civiele procedure naar voren hebben gebracht. Het is aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om een oordeel te geven over de juistheid van de in de civiele procedure ingenomen standpunten.  Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, noch dat zij zich door de stellingname namens haar cliënte heeft schuldig gemaakt aan onnodige polarisatie.

5.6     Klager verwijt verweerster tot slot dat zij om uitstel van de zitting heeft gevraagd en daarmee de belangen van de kinderen heeft geschaad. De raad overweegt dat het verweersters taak was om de belangen van haar cliënte te behartigen en dat het aan verweerster was om in overleg met haar cliënte de aanpak van de zaak te bepalen. In het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënte stond het verweerster, die kennelijk op de door de rechtbank bepaalde zittingsdatum wegens vakantie afwezig was, vrij om namens haar cliënte om uitstel van de zitting te verzoeken. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is naar het oordeel van de raad niet gebleken dat de kinderen daardoor in hun belangen zijn geschaad. Van het vragen om uitstel van de zitting kan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.7     De raad komt tot de slotsom dat de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond zijn.

6 MAATREGEL

6.1     Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in de uithuisplaatsingsprocedure expliciet te verwijzen naar en daarmee een beroep te doen op de stukken uit de eerdere procedure, waaronder de conclusie van antwoord d.d. 3 oktober 2019, waarvan productie 5 deel uitmaakte, waardoor zij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten en met name ook niet heeft gewaakt voor onnodige polarisatie tussen klager en haar cliënte. De raad heeft bij   beslissing d.d. 17 januari 2022 voor het overleggen van productie 5 als bijlage bij de conclusie van antwoord d.d. 3 oktober 2019 reeds aan verweerster een waarschuwing opgelegd. Indien in die klachtprocedure, ook het in de onderhavige klachtprocedure gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijt aan de raad ter beoordeling was voorgelegd – wat goed mogelijk was nu dit feit ruim voor dat oordeel van de raad is gepleegd - zou dit in die klachtprocedure naar alle waarschijnlijkheid niet tot oplegging van een zwaardere maatregel hebben geleid. Om die reden  ziet de raad in dezen af van het opleggen van een maatregel.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

- verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond;

- ziet af van het opleggen van een maatregel;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok en J.A.J.A. Luijten, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2023.

Griffier                                                                          Voorzitter

Verzonden op: 24 april 2023