ECLI:NL:TADRSHE:2023:42 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-719/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:42
Datum uitspraak: 30-03-2023
Datum publicatie: 05-04-2023
Zaaknummer(s): 22-719/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadbeslissing. Klacht over eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. niet is gebleken van onvoldoende voortvarend optreden van verweerder. Verweerder heeft wel tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster gehandeld door na te laten aan klaagster periodiek een urenspecificatie en kostenopgave te verstrekken. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 30 maart 2023

in de zaak 22-719/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 9 september 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 8 september 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-097 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 februari 2023. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de bijlagen 1 tot en met 11, van de nagekomen e-mail met bijlage van verweerder d.d. 26 september 2022 en van hetgeen overigens ter zitting is verhandeld. De nagekomen e-mail met bijlage van klaagster d.d. 9 februari 2023 is, zoals ter zitting aan partijen is medegedeeld, niet toegevoegd aan het dossier, omdat niet is voldaan aan de voorschriften voor het indienen van stukken zoals bepaald in artikel 2.4.2 Landelijk Procesreglement voor klachten bij de raden.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Klaagster heeft zich in september 2018 tot verweerder gewend voor rechtsbijstand in een echtscheidingszaak. De echtscheiding had een internationaal aspect, aangezien het huwelijk was gesloten in Roemenië en klaagster en haar ex-echtgenoot, hierna: “de man”, ten tijde van het sluiten van het huwelijk nog de Roemeense nationaliteit hadden.

2.3 Verweerder heeft de opdracht aan klaagster bevestigd bij brief d.d. 22 september 2018. In deze brief is onder meer vermeld:

“(…) Ik heb u het systeem van de pro deo Rechtsbijstand uitgelegd en aangegeven dat er aan het einde van de juridische bijstand door de advocaat door de Raad voor Rechtsbijstand een resultaatsbeoordeling zal gaan plaatsvinden. (…) Indien u aan het einde van de procedure/juridische bijstand als resultaat van die zaak een bedrag gaat ontvangen van meer dan de helft van het heffingsvrije vermogen wordt de aan u afgegeven civiele toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand ingetrokken.(…) Voor de situatie dat de civiele toevoeging aan het einde van de juridische bijstand van mij door de Raad voor Rechtsbijstand wordt ingetrokken ben ik met u overeengekomen dat ik voor u optreed tegen een uurtarief van € 180,00 vermeerderd met 21% BTW en 6% kantoorkosten.”

2.4 Op 1 mei 2019 heeft verweerder een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank, waarbij hij de rechtbank heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en de verdeling te bevelen van de tussen partijen bestaande gemeenschap ten overstaan van een notaris met benoeming van een onzijdig persoon.

2.5 Op 27 februari 2020 heeft een zitting bij de rechtbank Amsterdam plaatsgevonden. Bij beschikking d.d. 1 april 2020 is de echtscheiding uitgesproken. In de beschikking heeft de rechtbank partijen bevolen om over te gaan tot verdeling van de vanaf het moment waarop klaagster en de man de Nederlandse nationaliteit hadden verkregen bestaande gemeenschap ten overstaan van een notaris. De zaak is doorverwezen naar Spirit (traject hulp bij echtscheiding) en aangehouden tot 9 november 2020.

2.6 Bij e-mail van 22 mei 2020 heeft verweerder klaagster bericht dat hij 70 uur aan de zaak had besteed.

2.7 Voorafgaand en na het afgeven van de beschikking heeft verweerder uitvoerig gecorrespondeerd en gesproken met klaagster en de advocaat van de man teneinde een regeling tot stand te brengen. Ook heeft een viergesprek plaatsgevonden.

2.8 Bij e-mail d.d. 29 juli 2020 heeft verweerder de advocaat van de man bericht dat, indien geen vooruitgang zou worden geboekt voor wat betreft de verkoop van de woningen en het uitzetten van de internationale rechtsvraag, klaagster een kort geding procedure zou opstarten teneinde vervangende toestemming te verkrijgen voor de verkoop van de woningen.

2.9 Partijen hebben een tweede viergesprek ingepland voor 25 augustus 2020. Klaagster wilde de man echter niet ontmoeten en heeft om die reden bij e-mail d.d. 24 augustus 2020 de gesprekspunten toegestuurd.

2.10 Op 7 september 2021 heeft klaagster verweerder bericht dat zij had besloten om de behandeling van de zaak over te dragen aan een andere advocaat, waarna verweerder het dossier naar die advocaat heeft opgestuurd.

2.11 Op 30 april 2021 is de toevoeging ingetrokken. Bij brief d.d. 5 september 2021 heeft verweerder klaagster bericht dat de toevoeging was ingetrokken, dat hij 79 uur aan de zaak had besteed en dat zijn nota € 18.000,-- bedraagt.

2.12 Op 9 september 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.13 Bij e-mail van 14 september 2021 heeft klaagster verweerder verzocht om een urenspecificatie aan haar toe te sturen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:

1. klaagsters echtscheidingszaak onvoldoende voortvarend heeft behandeld;

2. klaagster niet op de hoogte heeft gehouden van de kosten en geen urenspecificatie heeft gestuurd.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2 Klachtonderdeel 1

Klaagster verwijt verweerder dat hij de echtscheidingszaak onvoldoende voortvarend heeft behandeld. In dit verband heeft klaagster naar voren gebracht dat er in september 2020 nog altijd geen verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap had plaatsgevonden, dat er geen alimentatie was gevorderd en geen kort geding was opgestart. Vast staat dat sprake was van een echtscheiding met internationaalrechtelijke aspecten. De rechtbank heeft bepaald dat vanaf de datum van het sluiten van het huwelijk in Roemenië tot het moment dat klaagster en de man de Nederlandse nationaliteit hadden verkregen op het huwelijksvermogensregime het Roemeense recht van toepassing is. De raad volgt verweerder in zijn verweer dat de feiten dat klaagster en de man het niet eens konden worden over de verdeling en dat de echtscheidingszaak internationaalrechtelijke aspecten had vertragend hebben gewerkt, ten gevolge waarvan de behandeling van de zaak wellicht langer heeft geduurd dan klaagster voor ogen had. Dit betekent echter niet dat verweerder onvoldoende voortvarend optreden kan worden verweten.

5.3 Verweerder heeft verder onweersproken gesteld dat geen alimentatie is gevorderd omdat de rechtbank de reeds door partijen getroffen co-ouderschapsregeling in stand heeft gelaten en klaagster vanaf 1 april 2020 kinderalimentatie en vanaf het tweede kwartaal van 2020 de kinderbijslag voor de beide kinderen ontving. Ook heeft verweerder onweersproken gesteld dat het kort geding slechts aan de wederpartij is aangezegd om druk uit te oefenen en de totstandkoming van een regeling te bespoedigen. Naar het oordeel van de raad kan verweerder van die strategie geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.4 Ofschoon de raad voorstelbaar acht dat klaagster teleurgesteld was over het feit dat de verdeling in september 2020 nog niet was afgerond, betekent dit niet automatisch dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen naar voren is gebracht blijkt dat klaagster en verweerder met elkaar hebben gecorrespondeerd over de te voeren strategie, dat de te voeren strategie aldus steeds onderling is afgestemd en dat verweerder berichten aan de advocaat van de man steeds in concept ter goedkeuring aan klaagster heeft toegestuurd. Klaagster was kortom akkoord met de wijze waarop verweerder de zaak heeft aangepakt en indien en voor zover klaagster zich niet (meer) met verweerders aanpak kon verenigen, lag het op haar weg om zich tot een andere advocaat te wenden, hetgeen zij uiteindelijk ook heeft gedaan.

5.5 De raad is kortom van oordeel dat uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet is gebleken van onvoldoende voortvarend optreden van verweerder. Klachtonderdeel 1 is dan ook ongegrond.

5.6 Klachtonderdeel 2

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet op de hoogte heeft gehouden van de kosten en geen urenspecificatie heeft gestuurd. De raad overweegt dat van een zorgvuldig optredende advocaat, in een zaak waarin een toevoeging is verstrekt, verlangd mag worden dat hij de cliënt tijdig en schriftelijk op de mogelijkheid van een intrekking wijst en vervolgens de cliënt periodiek een urenspecificatie en kostenopgave verstrekt zodat de cliënt de gelegenheid krijgt om zijn eigen afweging te maken omtrent de financiële risico’s bij het doorzetten van de zaak. (HvD 21 november 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:213). De raad is van oordeel dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder de op hem rustende verplichting, om klaagster periodiek een urenspecificatie en kostenopgave te verstrekken, is nagekomen. Verweerder heeft eerst bij e-mail van 22 mei 2020 bij klaagster melding gemaakt van het totale aantal gewerkte uren en bij die e-mail was geen urenspecificatie gevoegd. De raad concludeert dan ook dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld door na te laten aan klaagster periodiek een urenspecificatie en kostenopgave te verstrekken. Klachtonderdeel 2 is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster gehandeld door na te laten aan klaagster periodiek een urenspecificatie en kostenopgave te verstrekken. De raad acht in dezen een waarschuwing een passende maatregel.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart,moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klaagster;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. R. van den Dungen en M. Callemeijn, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2023.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 30 maart 2023