ECLI:NL:TADRSHE:2023:27 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22/776/DB/LI/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2023:27 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-03-2023 |
Datum publicatie: | 07-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 22/776/DB/LI/D |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Dekenbezwaar. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij zijn kerntaak als rechtsbijstandsverlener ernstig heeft veronachtzaamd, niet dan wel op gebrekkige wijze zijn medewerking heeft verleend aan het dekentoezicht, onzorgvuldig heeft gehandeld doordat bij hem in behandeling zijnde dossiers toegankelijk zijn voor een niet-geheimhouder en in meerdere dossiers de dossieropbouw en dus de kwaliteit van de dienstverlening ondermaats zijn gebleken. Schorsing van twaalf weken, waarvan acht weken voorwaardelijk, waarbij de raad als bijzondere voorwaarde stelt dat verweerder binnen vier weken na de beslissing alsnog de gevraagde bescheiden bij de deken zal aanleveren. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 6 maart 2023
in de zaak 22-776/DB/LI/D
naar aanleiding van het bezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 29 september 2022 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een bezwaar met kenmerk DK22-005 ingediend over verweerder.
1.2 De griffier van de raad heeft verweerder en de deken opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 16 januari 2023.
1.3 Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 16 januari 2023. Daarbij waren de deken, vergezeld van mr. V., directeur van het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg / adjunct secretaris van de raad van de orde in het arrondissement Limburg, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde dekenbezwaar met bijlagen en van het van verweerder op 2 januari 2023 ontvangen verweerschrift, met bijlagen, de van verweerder ontvangen nagekomen e-mail van 11 januari 2023, met bijlagen en de nagekomen e-mail van verweerder d.d. 31 januari 2023.
2 FEITEN
2.1 Op 9 december 2021 heeft een signaal, afkomstig van mr. P, zijnde de advocaat van de wederpartij van een cliënt van verweerder, de deken bereikt. Het signaal had betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder in een bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch aanhangige procedure betreffende nihil stelling alimentatie. Mr. P maakte melding van feitelijke onjuistheden in het door verweerder opgestelde inleidende verzoek, het verzuim van verweerder om processtukken die hij naar het gerechtshof had gestuurd gelijktijdig toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij, het niet overleggen van noodzakelijke inkomensgegevens ter onderbouwing van het verzoek nihilstelling alimentatie, het uit het roljournaal blijkende verzuim om tijdig volledige en leesbare stukken in te dienen en een door verweerder in het kader van een mondelinge behandeling vervaardigde pleitnota waarin hij een betoog heeft gehouden waarom het hem als gevolg van de corona-pandemie en in zijn persoonlijke leven overkomen onheil niet was gelukt om tijdig stukken in te dienen, maar waarin hij niet dan wel nauwelijks inhoudelijk is ingegaan op de zaak van zijn cliënt.
2.2 Op 15 juni 2022 heeft een kantoorbezoek aan verweerders plaatsgevonden waarbij de deken, mr. V. en verweerder aanwezig waren. Het kantoorbezoek was aanvankelijk met inachtneming van de door verweerder opgegeven verhinderdata gepland op 15 november 2021, maar heeft na inwilliging van zes uitstelverzoeken van verweerder uiteindelijk plaatsgevonden op 15 juni 2022.
2.3 De deken heeft van het kantoorbezoek een verslag opgemaakt dat op 23 juni 2022 aan verweerder is toegezonden. In het verslag wordt onder meer melding gemaakt van de volgende constateringen tijdens het kantoorbezoek:
- Verweerder en zijn broer, die een administratiekantoor heeft, houden kantoor in een en dezelfde ruimte, zodat dossiers voor verweerders broer toegankelijk en door verweerder gevoerde telefoongesprekken hoorbaar zijn.De deken heeft verweerder verzocht om deze situatie binnen twee maanden te beëindigen en ten bewijze daarvan een ondertekende huurovereenkomst te overleggen;
- Verweerders broer verzorgt de administratie van verweerders advocatenpraktijk, zonder dat verweerders broer een geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend. De deken heeft verweerder verzocht om binnen twee weken een ondertekende geheimhoudingsverklaring te overleggen;
- De deken heeft verweerder verzocht om binnen twee weken een modelbrief ter afsluiting van zijn dossiers te overleggen;
- Verweerder had de jaarrekeningen 2020 en 2021 niet gereed. De deken heeft verweerder verzocht om binnen twee weken de jaarrekeningen 2020 en 2021 en een liquiditeitsbegroting over de periode 1 juli 2022 tot en met 31 december 2023, met een voorziening voor de afbetaling van een schuld aan de Belastingdienst, te overleggen;
- Uit een steekproef in bij verweerder in behandeling zijnde dossiers bleek dat de dossiervorming ondermaats was. De onderzochte dossiers waren ongeordend en onoverzichtelijk en relevante stukken, waaronder de opdrachtbevestiging en schriftelijke stukken waaruit bleek van een door verweerder met de cliënte besproken strategie en risico analyse, ontbraken. De deken heeft verweerder verzocht om binnen een twee weken de volledige inventarislijst van de bij hem in behandeling zijnde en in de voorbije twee jaar gearchiveerde dossiers voor nader onderzoek aan de deken toe te zenden.
2.4 Bij e-mail van 1 juli 2022 heeft de deken verweerder verzocht om voor of uiterlijk op 31 augustus 2022 de financiële kengetallen van het boekjaar 2021 aan de deken toe te sturen.
2.5 Verweerder heeft bij e-mail van 5 juli 2022 gereageerd op het verslag van het kantoorbezoek, waarbij hij de bevindingen van de deken niet heeft weersproken. Wel heeft verweerder aan de deken medegedeeld dat hij de mening van mr. P en de deken, dat het bij het Gerechtshof gehouden pleidooi ondermaats was, niet deelde. Verder heeft verweerder onder meer het volgende aan de deken medegedeeld:
“(…) Naar aanleiding van dit kantoorbezoek (en de rest van de omstandigheden) heb ik zoals ook besproken een en ander overdacht. Ik heb besloten om mijn praktijk af te bouwen door middel van het niet meer aannemen van nieuwe zaken en het afwikkelen van de oude. Ik ben daar al mee begonnen inmiddels.
Gedurende het afbouwen zal ik dan bezien of ik nog de gedachte krijg om toch nogmaals zaken ga aannemen of dat ik definitief stop met de advocatuur.(…) ”
2.6 De deken heeft bij e-mail van 19 juli 2022 gereageerd, waarbij hij aan verweerder heeft bevestigd dat verweerder nog niet aan alle bij gelegenheid van het kantoorbezoek door de deken geformuleerde actiepunten gevolg had gegeven. De deken heeft verweerder opgeroepen voor een nader onderhoud op 27 juli 2022. Na een wederom door de deken gehonoreerd uitstelverzoek van verweerder heeft dit gesprek uiteindelijk plaatsgevonden op 9 augustus 2022. Tijdens dit gesprek heeft verweerder aan de deken medegedeeld dat hij de jaarstukken 2020 en 2021 nog niet gereed had en dat hij nog twijfelde over het al dan niet voortzetten van zijn praktijk. Tijdens dit gesprek heeft de deken aan verweerder medegedeeld dat hij, nu de eerder geconstateerde tekortkomingen nog altijd niet waren hersteld, voornemens was een dekenbezwaar in dienen. De deken heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om voor of uiterlijk op 1 september 2022 op het voornemen van de deken te reageren. De deken heeft echter niets meer van verweerder vernomen, zodat de deken op 29 september 2022 het dekenbezwaar heeft ingediend. Bij e-mail van 22 november 2022 aan de deken heeft verweerder op dit dekenbezwaar gereageerd en een met zijn broer gesloten huurovereenkomst aan de deken toegestuurd.
2.7 Verweerder heeft aan de deken toegezonden een liquiditeitsbegroting en een bewijs van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
2.8 Verweerder heeft op 31 januari 2023 een e-mail aan de raad gestuurd met de volgende tekst:
“ Geachte griffier,
In casu heb ik de besproken stukken naar de Deken gestuurd.
Vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
Bij deze e-mail waren geen bijlagen gevoegd.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat:
1. hij zijn kerntaak als rechtsbijstandsverlener ernstig heeft veronachtzaamd;
2. hij niet dan wel op gebrekkige wijze zijn medewerking heeft verleend aan het dekentoezicht;
3. hij onzorgvuldig heeft gehandeld doordat bij hem in behandeling zijnde dossiers toegankelijk zijn voor een niet-geheimhouder;
4. in meerdere dossiers de dossieropbouw en dus de kwaliteit van de dienstverlening ondermaats zijn gebleken.
Hiermee heeft verweerder de kernwaarden kwaliteit en vertrouwelijkheid geschonden en gehandeld in strijd met gedragsregel 29 en de artikelen 6.5 lid 1 sub b, 7.5, 7.11 en 7.12 Voda.
4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid dekenbezwaar
4.1 Verweerder heeft betoogd dat de deken niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn bezwaar. Ter onderbouwing van dit verweer heeft verweerder gesteld dat de deken “zonder verdere correspondentie” en onder schending van het beginsel van hoor en wederhoor is overgegaan tot indiening van het dekenbezwaar. De raad volgt verweerder niet in dit verweer. De raad stelt op basis van de stukken het volgende vast. Het kantoorbezoek was aanvankelijk met inachtneming van de door verweerder opgegeven verhinderdata gepland op 15 november 2021, maar heeft na inwilliging van zes uitstelverzoeken van verweerder uiteindelijk pas plaatsgevonden op 15 juni 2022. De deken heeft van het kantoorbezoek een verslag opgemaakt dat op 23 juni 2022 aan verweerder is toegezonden en waarop verweerder bij e-mail van 5 juli 2022 heeft gereageerd. De deken heeft hierop bij e-mail van 19 juli 2022 gereageerd, waarbij hij verweerder heeft opgeroepen voor een nader onderhoud op 27 juli 2022. Na een wederom door de deken gehonoreerd uitstelverzoek van verweerder heeft dit gesprek uiteindelijk plaatsgevonden op 9 augustus 2022. Tijdens dit gesprek heeft de deken verweerder medegedeeld dat hij, nu de eerder geconstateerde tekortkomingen nog altijd niet waren hersteld, voornemens was een dekenbezwaar in dienen. De deken heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om voor of uiterlijk op 1 september 2022 op het voornemen van de deken te reageren. De deken heeft echter niets meer van verweerder vernomen, zodat de deken op 29 september 2022 het dekenbezwaar heeft ingediend. Uit deze feiten en omstandigheden blijkt dat de deken voorafgaand aan de indiening van het dekenbezwaar meermaals met verweerder heeft gesproken en dat verweerder meermaals in de gelegenheid is gesteld om zijn visie kenbaar te maken en de gevraagde stukken alsnog aan te leveren. Anders dan verweerder heeft gesteld is hij door de deken wel degelijk in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde tekortkomingen te herstellen. De raad ziet in de door de deken gevolgde procedure dan ook geen aanleiding om de deken niet ontvankelijk te verklaren in zijn bezwaar.
Toetsingskader
4.2 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Aw omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL: TAHVD:2019:125).
4.3 Een advocaat is op grond van gedragsregel 29 jo artikel 5:20 Awb verplicht om medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is bij de uitoefening van de bevoegdheden van de deken en daartoe de benodigde informatie te verschaffen (HvD 21 augustus 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:145).
4.4 Een deken is op grond van het bepaalde in artikel 45a Advocatenwet bevoegd om aan advocaten een informatieverzoek om financiële kengetallen van het kantoor te doen. Om zijn taak als toezichthouder te kunnen uitoefenen, heeft de deken de beschikking over de instrumenten die Titel 5.2 van de Awb biedt. De uitvraag van kengetallen betreft een redelijk verzoek dan wel vordering om inlichtingen in het kader van de toezichthoudende taak van de deken, waaraan een advocaat behoort te voldoen. (HVD 15 november 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:214).
4.5 Een advocaat is gelet op de administratieplicht uit artikel 3:15i BW en artikel 6.5, lid 1, onder b, van de Voda verplicht om binnen zes maanden na afloop van een boekjaar een jaarrekening of balans en staat van baten en lasten vast te stellen.
4.6 Ingevolge gedragsregel 16 is een advocaat gehouden een aan hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 7.5 Voda.
4.7 Een advocaat is op grond van artikel 10a lid 1 aanhef en sub e Advocatenwet jo. gedragsregel 3 verplicht tot geheimhouding; zo dient de advocaat te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen en dient hij passende maatregelen te nemen ter handhaving van de vertrouwelijkheid en de communicatie met de cliënt of derden.
Overwegingen raad
4.8 Verweerder heeft de gebeurtenissen die in verweerders persoonlijke leven op zijn pad zijn gekomen uitvoerig toegelicht. Ofschoon de raad begrijpt dat deze gebeurtenissen verweerder zwaar zijn gevallen ontslaan die gebeurtenissen verweerder niet van de naleving van de op hem in zijn hoedanigheid van advocaat rustende verplichtingen en die gebeurtenissen vormen naar het oordeel van de raad evenmin een rechtvaardiging voor de door de deken geconstateerde en aan het dekenbezwaar ten grondslag gelegde tekortkomingen in verweerders praktijkvoering, kantoororganisatie en financiële administratie.
4.9 Veronachtzaming kerntaak als rechtsbijstandsverlener?
Ter zake dit onderdeel van het dekenbezwaar heeft de deken het van mr. P ontvangen signaal aan de orde gesteld. De raad is van oordeel dat in het midden kan blijven of de inhoud van de door verweerder in de procedure bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch voorgedragen pleitnota ondermaats was. Immers, als niet door verweerder weersproken staat in ieder geval vast dat in diezelfde procedure bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch sprake was van (1) feitelijke onjuistheden in het door verweerder opgestelde inleidende verzoek, (2) het verzuim van verweerder om processtukken die hij naar het gerechtshof had gestuurd gelijktijdig toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij, (3) het niet overleggen van noodzakelijke inkomensgegevens ter onderbouwing van het verzoek nihilstelling alimentatie en (4) het uit het roljournaal blijkende verzuim om tijdig volledige en leesbare stukken in te dienen. Aldus is naar het oordeel van de raad reeds genoegzaam gebleken dat verweerder zijn kerntaak als rechtsbijstandsverlener ernstige heeft veronachtzaamd.
4.10 Geen dan wel op gebrekkige wijze medewerking verleend aan dekentoezicht?
Vast staat dat het kantoorbezoek, dat aanvankelijk met inachtneming van de door verweerder opgegeven verhinderdata was gepland op 15 november 2021, eerst na inwilliging van zes uitstelverzoeken van verweerder heeft plaatsgevonden op 15 juni 2022. Tijdens het kantoorbezoek zijn diverse actiepunten geformuleerd en afspraken gemaakt over tekortkomingen die door verweerder moesten worden hersteld en stukken die hij ten bewijze van dat herstel aan de deken zou toesturen. Verweerder heeft uiteindelijk voldaan aan het verzoek van de deken om een bewijs van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering te verstrekken. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat verweerder de gemaakte afspraken voor het overige niet (volledig) is nagekomen. Zo bestaat nog altijd onduidelijkheid over de door verweerder en zijn broer gesloten huurovereenkomst en is verweerder in gebreke gebleven met de toezending aan de deken van een volledige inventarislijst van de bij hem in behandeling zijnde en in de voorbije twee jaar gearchiveerde dossiers. Op grond van het voorgaande is reeds sprake van het frustreren van het dekentoezicht.
4.11 Ter zake (het dekentoezicht op) de financiële situatie en administratie overweegt de raad bovendien als volgt. Vast staat dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in de artikel3:15i BW en artikel 6.5, lid 1, onder b, van de Voda door de jaarrekeningen over de jaren 2020 en 2021 niet tijdig gereed te hebben. Tevens staat vast staat dat verweerder, ondanks herhaalde verzoeken van de deken, heeft nagelaten de door de deken gevraagde bescheiden aan de deken aan te leveren, met uitzondering van de liquiditeitsbegroting. Nu de deken bevoegd was om de financiële bescheiden op te vragen en deze uitvraag naar het oordeel van de raad ook redelijk was, had verweerder op grond van artikel 46 Advocatenwet (en gedragsregel 29) onverkort aan het verzoek van de deken moeten voldoen. Door dat na te laten heeft verweerder het toezicht van de deken belemmerd. Dat is hem tuchtrechtelijk aan te rekenen, zonder dat nog afzonderlijk getoetst hoeft te worden of het niet meewerken ook als onbetamelijk handelen moet worden aangemerkt. Immers, in artikel 46 Advocatenwet is bepaald dat advocaten niet alleen aan tuchtrechtspraak onderworpen zijn ter zake van handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, maar ook ter zake van (onder andere) inbreuken op het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet en de verordeningen van de Nederlandse orde. Bij e-mail van 31 januari 2023 heeft verweerder de raad overigens bericht dat hij “de besproken stukken” aan de deken had toegestuurd. Omdat uit verweerders e-mail niet kan worden afgeleid op welke stukken verweerder doelt, doet de inhoud van verweerders e-mail niet af aan hetgeen de raad hiervoor heeft overwogen. Feit blijft immers dat verweerder langdurig in gebreke is (gebleven) aan de op hem rustende verplichtingen te voldoen.
4.12 Onzorgvuldig handelen door toegankelijkheid dossiers voor niet-geheimhouder?
Vast staat dat verweerder in ieder geval ten tijde van het kantoorbezoek een praktijkruimte deelde met zijn broer, die een administratiekantoor heeft. De bij verweerder in behandeling zijnde dossiers waren voor zijn broer toegankelijk en door verweerder gevoerde telefoongesprekken waren voor zijn broer hoorbaar. Van een door verweerders broer ondertekende geheimhoudingsverklaring was geen sprake. De door de deken bij gelegenheid van het kantoorbezoek geconstateerde situatie komt in strijd met de op grond van artikel 10a lid 1 aanhef en sub e Advocatenwet jo. gedragsregel 3 op verweerder rustende verplichting tot geheimhouding en levert schending van de kernwaarde vertrouwelijkheid op. Hiervan kan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De deken heeft verweerder verzocht om binnen een termijn van twee maanden een einde te maken aan de tijdens het kantoorbezoek geconstateerde situatie. Onduidelijk is of verweerder dit heeft gedaan. Verweerder heeft, ook desgevraagd ter zitting van de raad, hierover geen duidelijkheid geschept.
4.13 Ondermaatse dossieropbouw en kwaliteit van de dienstverlening?
Als onvoldoende weersproken staat vast dat uit de door de deken bij gelegenheid van het kantoorbezoek uitgevoerde steekproef in bij verweerder in behandeling zijnde dossiers is gebleken van een ondermaatse dossiervorming. De onderzochte dossiers waren ongeordend en onoverzichtelijk en relevante stukken, waaronder de opdrachtbevestiging en schriftelijke stukken waaruit bleek van een door verweerder met de cliënte besproken strategie en risico analyse, ontbraken. De deken heeft verweerder verzocht om binnen twee weken de volledige inventarislijst van de bij hem in behandeling zijnde en in de voorbije twee jaar gearchiveerde dossiers voor nader onderzoek aan de deken toe te zenden. Verweerder heeft dit niet gedaan. Een behoorlijke dossieropbouw is in het belang van de rechtzoekenden en vormt onderdeel van een behoorlijke praktijkvoering. De geconstateerde gebreken in de dossiervorming komen in strijd met de kernwaarde kwaliteit en deze tekortkoming in de praktijkvoering moet verweerder tuchtrechtelijk worden aangerekend.
4.14 De raad komt op grond van al het bovenstaande tot de slotsom dat het bezwaar van de deken in alle onderdelen gegrond is.
5 MAATREGEL
5.1 Mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder en gezien de aard, ernst en lange duur van het tekortschieten van verweerder oordeelt de raad een schorsing van twaalf weken, waarvan acht weken voorwaardelijk, passend en geboden. Daarbij zal de raad als bijzondere voorwaarde stellen dat verweerder binnen vier weken na deze beslissing alsnog de gevraagde bescheiden bij de deken zal aanleveren.
6 KOSTENVEROORDELING
6.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
6.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 6.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 12 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk, op;
- bepaalt dat het voorwaardelijk gedeelte van deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen vier weken na deze beslissing alsnog de gevraagde bescheiden bij de deken zal aanleveren;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.2;
- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot 2 jaar.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. M.M.C. van de Ven en H.C Struijk, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 maart 2023