ECLI:NL:TADRSHE:2023:20 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-762/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:20
Datum uitspraak: 13-02-2023
Datum publicatie: 15-02-2023
Zaaknummer(s): 22-762/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft in zijn bijstand aan klaagster geen steken laten vallen maar heeft wel tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster gehandeld door na te laten aan klaagster periodiek een urenspecificatie en kostenopgave te verstrekken. Deels gegrond, waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 13 februari 2023

in de zaak 22-762/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 31 augustus 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 28 september 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-115 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 december 2022. Daarbij was verweerder aanwezig. Klaagster is, als bij e-mail d.d. 11 oktober 2022 aan de raad bericht, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de bijlagen 1 tot en met 12 en van hetgeen overigens ter zitting is verhandeld.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingszaak. Verweerder heeft de opdracht aan klaagster bevestigd bij brief d.d. 14 september 2016. Daarin is vastgelegd dat verweerder voor klaagster een toevoeging zal aanvragen, in welk verband verweerder onder meer het volgende aan klaagster heeft medegedeeld:

          “(…) Indien en voor zover gedurende de afwikkeling van uw zaak dan wel als gevolg van de uitkomst van uw zaak, uw inkomen en/of vermogen de financiële grenzen van de Wet op de rechtsbijstand overschrijden, dan komt uw recht op gefinancierde rechtsbijstand te vervallen en zal door mij in afwijking van het normale uurtarief van € 225,-- exclusief BTW te allen tijde een basishonorarium in rekening worden gebracht van € 195,-- exclusief BTW, zulks met terugwerkende kracht tot aanvang van de zaak en te vermeerderen met kantooropslag van 8% zijnde kosten betrekking hebbende op kopieerwerkzaamheden, porti en telefoonkosten.”

2.3     Op 17 juli 2017 heeft klaagster verweerder drie e-mails gestuurd met informatie waaruit volgens klaagster bleek dat haar ex-echtgenoot, de heer V, hierna: “de man”, inkomsten verzweeg.

2.4     Bij beschikking d.d. 17 augustus 2018 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken tussen klaagster en de man en tevens een oordeel gegeven over de ingediende nevenverzoeken. De rechtbank heeft bepaald dat de man ter zake kinderalimentatie voorlopig een bedrag van € 129,-- per maand aan klaagster moest betalen. De rechtbank heeft aan die beslissing onder meer ten grondslag gelegd de jaaropgaaf 2017 van de man.

2.5     Bij e-mail van 7 september 2018 heeft verweerder klaagster bericht dat hij in totaal 38 uur aan de zaak had besteed.

2.6     Bij e-mail van 10 oktober 2018 heeft verweerder klaagster bericht dat hij in totaal 40 uur aan de zaak had besteed.

2.7     Bij e-mail van 3 december 2018 heeft klaagster onder meer aan verweerder medegedeeld:

          “(…) plus ik ga werk maken van zijn tweede bankrekening waar hij alles verdoezelt (…)”.

2.8       Bij e-mail van 25 maart 2019 heeft verweerder klaagster als volgt bericht:

“(…) Wij bespraken alstoen de kosten van mijn werkzaamheden in de periode 13 september 2016 tot en met 24 maart 2019. Wij kwamen overeen dat voor mijn werkzaamheden in de echtscheidingsprocedure (…) in voormelde periode een vast honorarium van € 8.800,00 inclusief BTW in rekening wordt gebracht. Zoals met jou besproken en overeengekomen heb ik daarbij een korting verleend van 21% op het gebruikelijke honorarium.

In de bijlage tref je aan mijn declaratie ter zake het overeengekomen honorarium in de periode 13 september 2016 tot en met 24 maart 2019.

Wij kwamen overeen dat betaling van de declaratie zal plaatsvinden via de eindafrekening van de notaris na de overdracht van de echtelijke woning (…).”

2.9     In mei 2019 hebben klaagster en de man een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin is bepaald dat de door de man aan klaagster te betalen kinderalimentatie met ingang van 13 mei 2019 € 343,-- bedraagt. Deze vaststellingsovereenkomst is op verzoek van klaagster en de man gehecht aan de beschikking van de rechtbank d.d. 26 juli 2019, waarin is bepaald dat de vaststellingsovereenkomst deel uitmaakt van de beschikking.

2.10   Bij e-mail van 30 juli 2019 heeft verweerder klaagster als volgt bericht:

          “(…)In het vertrouwen jou naar tevredenheid van dienst te zijn geweest ga ik over tot sluiting van het dossier.

          Van 24 mei 2019 heb ik in totaal nog 6 uur aan de zaak besteed onder meer in verband met de vaststellingsovereenkomst, de zitting bij de rechtbank op 28 juni 2019 en de beschikking van de rechtbank van 26 juli 2019. In verband met onze eerdere afspraken over de kosten zal ik ook dit keer mijn kosten fors matigen en derhalve beperken tot € 1.200,-- inclusief BTW. In de bijlage doe ik je toekomen mijn laatste declaratie ter zake voormeld bedrag met het vriendelijke verzoek het nodige te doen.”

2.11   Nadat klaagster verweerder heeft gevraagd naar de opbouw van de laatste declaratie heeft verweerder klaagster bij e-mail van 31 juli 2019 bericht:

                                    “Ik moet je zeggen ik vond 6 uur ook best veel.

          Ik heb er daarom 2 uur studie (…) afgehaald zodat 4 uur overblijven (…). (…)”  

2.12   Klaagster heeft zich begin 2020 gewend tot mr. H, die de behandeling van de zaak van verweerder heeft overgenomen.

2.13   Op  31 augustus 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.14   Bij brief d.d. 9 november 2021 heeft de interne klachtenfunctionaris van verweerders kantoor klaagster bericht dat haar klachten naar zijn mening ongegrond waren. Bij de brief waren gevoegd de urenspecificaties van de door verweerder in klaagsters dossier verrichte werkzaamheden.

3 KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:

1. klaagsters belangen niet naar behoren heeft behartigd doordat hij niets heeft gedaan met haar mededeling dat haar ex-echtgenoot inkomsten achterhield;

2. heeft verzuimd het honorarium voor zijn werkzaamheden deugdelijk te onderbouwen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1     De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2     Klachtonderdeel 1

          Klaagster verwijt verweerder dat hij niets heeft gedaan met haar mededeling dat haar ex-echtgenoot inkomsten achterhield. Verweerder heeft gesteld dat hij aan klaagster heeft medegedeeld dat hij niets met klaagsters vermoedens kon, omdat die vermoedens waren gebaseerd op informatie die klaagster zonder toestemming van de man uit de telefoon van de man had gehaald en er verder geen bewijs voor de juistheid van klaagsters vermoedens was. Verweerder heeft aan klaagster medegedeeld dat het in rechte aan de orde stellen van klaagsters vermoedens een escalerende werking zou hebben, terwijl het in rechte aan de orde stellen van de vermoedens ook geen kans van slagen zou hebben. Klaagster heeft betwist dat verweerder dit advies heeft gegeven, maar de raad acht aannemelijk dat verweerder dit advies wel heeft gegeven en de raad acht dit advies van verweerder ook begrijpelijk. Het aantonen van het bestaan van zwarte inkomsten is nu eenmaal zeer moeilijk en zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, valt niet in te zien dat het in rechte aan de orde stellen van de vermoedens van zwarte inkomsten enige kans van slagen zou hebben. Bovendien heeft klaagster zelf ingestemd met de vaststellingsovereenkomst, waarin geen rekening is gehouden met zwarte inkomsten; zij bevestigt daarmee de argumentatie van verweerder, dat niets gedaan zou worden met haar vermoeden van zwarte inkomsten. Omdat niet is gebleken dat verweerder op dit punt in de bijstand aan klaagster steken heeft laten vallen, is dit klachtonderdeel naar het oordeel van de raad ongegrond.

5.3     Klachtonderdeel 2

          Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft verzuimd het honorarium voor zijn werkzaamheden deugdelijk te onderbouwen. De raad overweegt dat van een zorgvuldig optredende advocaat, in een zaak waarin een toevoeging is verstrekt, verlangd mag worden dat hij de cliënt tijdig en schriftelijk op de mogelijkheid van een intrekking wijst en vervolgens de cliënt periodiek een urenspecificatie en kostenopgave verstrekt zodat de cliënt de gelegenheid krijgt om zijn eigen afweging te maken omtrent de financiële risico’s bij het doorzetten van de zaak. (HvD 21 november 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:213). De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de op hem rustende verplichting, om klaagster periodiek een urenspecificatie en kostenopgave te verstrekken, is nagekomen. Verweerder heeft weliswaar bij e-mails van 7 september 2018, 10 oktober 2018 en 25 maart 2019 bij klaagster melding gemaakt van het totale aantal gewerkte uren, maar bij die e-mails waren geen urenspecificaties gevoegd. Daarnaast heeft klaagster verweerders stelling, dat hij bij gelegenheid van besprekingen op kantoor urenspecificaties aan klaagster heeft getoond, betwist, zodat de raad de feitelijke juistheid van dit verweer niet kan vaststellen. De raad concludeert dan ook dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld door na te laten aan klaagster periodiek een urenspecificatie en kostenopgave te verstrekken. Dat klaagster op 25 maart 2019 een declaratie heeft geaccordeerd maakt dit niet anders. Klachtonderdeel 2 is gegrond.

6 MAATREGEL

6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster gehandeld door na te laten aan klaagster periodiek een urenspecificatie en kostenopgave te verstrekken. De raad acht in dezen een waarschuwing een passende maatregel.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart,moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte en H.C. Struijk, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2023.

Griffier                                                                          Voorzitter

Verzonden op: 13 februari 2023