ECLI:NL:TADRSHE:2023:1 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-652/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:1
Datum uitspraak: 16-01-2023
Datum publicatie: 16-01-2023
Zaaknummer(s): 22-652/DB/OB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. In de incassoprocedure over de openstaande factuur van verweerders kantoor is verweerders kantoor in de gelegenheid gesteld om te reageren op het door klaagster tegen de ingestelde vordering gevoerde verweer. In dat verband stond het verweerder vrij om de door klaagster gestelde feiten te betwisten. Dat verweerder bewust feiten heeft geponeerd waarvan hij de onjuistheid kende, is niet gebleken. Verweerder heeft conform het verzoek van klagers en vanwege de nauwe verwevenheid van klagers belangen met klaagster en de aan klaagster verbonden vennootschappen, de declaratie gericht aan klaagster. Verweerders werkzaamheden zijn ook door klaagster betaald, zodat niet valt in te zien op welke wijze klagers door die wijze van declareren in hun belangen zijn geschaad. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 16 januari 2023

in de zaak 22-652/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

1

klaagster

2

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief d.d. 6 maart 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 21 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|22|037K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 november 2022. Verschenen zijn de gemachtigde van klagers en verweerder, bijgestaan door mr. M, advocaat. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8, van de nagekomen brief, met bijlage, van verweerder van 18 oktober 2022, van de nagekomen e-mail van klagers van 14 november 2022, van de pleitnota van de gemachtigde van verweerder en van hetgeen overigens ter zitting is verhandeld.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Verweerder heeft klager onder meer bijgestaan in een tuchtzaak tegen de taxateur van een stuk grond.

2.3 In eerste aanleg van de tuchtprocedure is de klacht tegen de taxateur ongegrond verklaard. Klagers hebben aan verweerder de opdracht verstrekt om hoger beroep in te stellen tegen de afwijzende beslissing. Bij gelegenheid van het opstellen van het appel-klaagschrift is tussen klagers en verweerder discussie ontstaan over de inhoud van het stuk, hetgeen heeft geleid tot beëindiging van de opdracht.

2.4 Verweerder heeft op 6 april 2021 aan klaagster een declaratie ten bedrage van € 6.724,58 gestuurd. Uit de urenspecificatie blijkt dat de declaratie onder meer de tuchtprocedure van klager tegen de taxateur betreft. Klaagster heeft deze declaratie niet betaald. Verweerders kantoor heeft ter inning van de declaratie een gerechtelijke procedure tegen klaagster aanhangig gemaakt.

2.5 In de gerechtelijke procedure tussen verweerders kantoor en klaagster heeft op 3 maart 2022 een comparitie van partijen plaatsgevonden. In de ter zitting voorgedragen zittingsaantekeningen heeft verweerder onder meer naar voren gebracht:

“(17) Waar [gemachtigde klagers] aan voorbij gaat, is dat de werkelijke reden waarom [verweerder] het klaagschrift niet verder heeft willen aanpassen, is dat [verweerder] geweigerd heeft ongefundeerde beschuldigingen jegens mensen onderdeel uit te laten maken van het klaagschrift.

(18) Als voorbeeld hiervoor verwijst [verweerder] naar productie 17 de e-mail van [gemachtigde klager] aan [verweerder] van 1 oktober 2021: “die hele NRVT (het vriendenclubje van [taxateur]) heeft ons totaal niet serieus genomen”. Met als reactie van [verweerder]: “Voor het vriendenclubje van [taxateur] is geen bewijs”.

(19) In randnummer 71 verwijst [gemachtigde klagers] naar een klacht tegen notaris [Z]. Deze opdracht is door [verweerder] in het geheel niet aanvaard. Wel is aangeboden om inhoudelijk naar de opbouw van het klaagschrift te kijken dat door [gemachtigde klagers] was opgesteld.

(20) In het klaagschrift komen structureel de navolgende aanduidingen van personen voor:

Rn. 15: “[X Notarissen, waaraan mede crimineel [notaris Z] is verbonden”;

Rn. 21: “dit kenschetst de handelwijze van [V];

Rn. 21 “Zij (…) gaat letterlijk over lijken en [notaris Z] net zo”;

Rn. 30: “Kennelijk achtte ze zich niet meer vrij de taxatie uit te voeren (lees: poging tot oplichting)”;

Rn. 37: “er niet voor terugdeinzen één taxateur meer of minder om te kopen”;

Rn. 48: “[Notaris Z] het stokje van fraudeur c.q. oplichter van [V] overgenomen”;

Rn. 81: “[Z] heeft zich als partijdig persoon laten leiden door […]”

(21) Geen van deze stellingen is met bewijs onderbouwd of volgen uit de door [gemachtigde klagers] gestelde feiten. [Gemachtigde klagers] zal deze opmerkingen ongetwijfeld herkennen anders kan het betreffende concept klaagschrift nog als bewijs overgelegd worden. De redelijke wensen van [klager] (…) kwamen op niets anders neer dan het opnemen van dergelijke onbewezen opmerkingen en verdachtmakingen in het klaagschrift in hoger beroep. (…)

(26) Concluderend kan worden gesteld dat het verweer van [klaagster], dat [verweerder] niet het verhaal van [klager] wilde vertellen, niets anders is dan dat [verweerder] geweigerd heeft, overeenkomstig zijn gedragsregels als advocaat, te fungeren als penvoerder van [klager] in het uiten van ongefundeerde diskwalificaties en verdachtmakingen aan het adres van personen. [Verweerder] is van mening dat hij dat terecht geweigerd heeft en dat hij nog altijd als advocaat eindverantwoordelijke is voor de inhoud van zijn processtukken.

(27) Als een opdrachtgever om die reden de opdracht beëindigt, zoals blijkt uit randnummer 24 van deze zittingsaantekeningen, zal een advocaat daarin bewilligen. Het voorgaande neemt niet weg dat de opdrachtgever op dat moment gehouden is de gemaakte uren te betalen.(…)”

2.6 Bij brief d.d. 6 maart 2022 heeft klagers gemachtigde bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.7 Bij vonnis d.d. 30 maart 2022 heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:

“(4.1) Het primaire verweer van [klaagster] ziet erop dat [klaagster] niet de opdracht is maar haar DGA, [klager]. Het betrof immers de wijze waarop de taxatie van een stuk grond dat bij [klager] privé in bezit was, was uitgevoerd. [Klaagster] is dan ook niets verschuldigd aan [verweerders kantoor].

Volgens [verweerders kantoor] heeft [klagers gemachtigde], als contactpersoon, steeds opgetreden namens [klaagster]. Een en ander hield nauw verband met de ontvlechting van de [G Groep]. [G Groep] betrof een aantal onderneming die [klager] met zijn broers had.

(4.2) De kantonrechter stelt vast dat de opdracht in het dossier als opdrachtgever [klaagster] vermeldt. Eerdere facturen in deze zaak waren ook gericht aan [klaagster] en zijn betaald. Van enig bezwaar van de zijde van [klaagster] is niet gebleken. De kantonrechter houdt het er dan ook op dat [klaagster] de opdrachtgever was van [verweerders kantoor]. De vraag of de factuur vervolgens voldoet aan de formaliteiten waaraan een advocaat ion zo’n situatie zou moeten voldoen is een vraag van tuchtrechtelijke aard die in dit civiele geschil niet van belang is. (…)

(4.5) De kantonrechter begrijpt het verwijt aan het adres van [verweerders kantoor] aldus dat [verweerder] heeft geweigerd aan een redelijk verzoek van [klaagster] te voldoen (het processtuk aanpassen overeenkomstig de wensen van [klaagster]) waardoor [klaagster] onnodig op extra kosten is gejaagd.

In de relatie advocaat – cliënt is het de advocaat die verantwoordelijk is voor (de inhoud van) een processtuk en degene die dus uiteindelijk bepaalt wat daarin komt te staan. Die tuchtrechtelijke norm heeft ook in een civiele procedure te gelden. Het is echter zeker denkbaar dat een cliënt aanpassing van een processtuk wenst en de contractuele verhouding tussen partijen met zich meebrengt dat de advocaat aan die wens voldoet. Dat zal met name het geval zijn als die aanpassingen in redelijkheid geen afbreuk doen aan de kwaliteit van het processtuk en/of de gekozen strategie.

(4.6) Het uitgangspunt “de advocaat bepaalt de inhoud van het processtuk” brengt naar het oordeel van de kantonrechter wel met zich mee dat het op de weg ligt van de cliënt om – als deze verlangt dat de advocaat een processtuk aanpast en die dat weigert – aan te tonen dat die weigering niet redelijk is. De cliënt zal daarvoor de relevante informatie moeten aandragen om dat te kunnen beoordelen. Dat is in dit geval echter niet gebeurd, [klaagster] volstaat met de stelling dat [verweerders kantoor] de voorgestelde wijzigingen had moeten overnemen.

(4.7) De kantonrechter kan dus niet vaststellen dat [verweerder zich onredelijk heeft opgesteld door te weigeren het document aan te passen. Daaruit volgt dat evenmin kan worden vastgesteld dat hij de overeenkomst van opdracht niet behoorlijk is nagekomen. Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [verweerders kantoor] terecht de betaling van de declaratie ad € 6.724,58 vordert.(…)”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:

1. in de door verweerder aanhangig gemaakte procedure betreffende de incasso van het nog openstaande factuurbedrag een stelling heeft geponeerd waarvan hij de onjuistheid kent, waarbij klagers verwijzen naar een passage uit de in die procedure door verweerder overgelegde spreekaantekeningen;

2. de werkzaamheden voor klager 2 op een onjuiste manier heeft gedeclareerd bij klaagster 1.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klagers. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2 Klachtonderdeel 1

In de incassoprocedure is verweerders kantoor in de gelegenheid gesteld om te reageren op het door klaagster tegen de ingestelde vordering gevoerde verweer. In dat verband stond het verweerder vrij om de door klaagster gestelde feiten te betwisten. Indien en voor zover klagers het met de door verweerders kantoor ingestelde vordering en de door verweerder geponeerde stellingen niet eens was, zijn zij in de gerechtelijke procedure in gelegenheid gesteld om daarop in die procedure te reageren. Het was vervolgens aan de civiele rechter om op basis van de over en weer ingenomen standpunten en ingestelde vorderingen een oordeel te geven. Ter zake komt aan de tuchtrechter geen bevoegdheid toe. Dat verweerder bewust feiten heeft geponeerd waarvan hij de onjuistheid kende, is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

5.3 Klachtonderdeel 2

De raad stelt vast dat verweerder, conform het verzoek van klagers en vanwege de nauwe verwevenheid van klagers belangen met klaagster en de aan klaagster verbonden vennootschappen, de declaratie heeft gericht aan klaagster. Tevens staat vast dat verweerder eerdere declaraties eveneens aan klaagster heeft gericht en dat klaagster daartegen geen bezwaar heeft gemaakt en die declaraties heeft voldaan. Omdat verweerders werkzaamheden kennelijk conform de wensen van klagers aan klaagster zijn gedeclareerd en ook door klaagster zijn betaald, valt naar het oordeel van de raad niet in te zien op welke wijze klagers door die wijze van declareren in hun belangen zijn geschaad. Om die reden kan verweerder van de wijze van declareren geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Ook klachtonderdeel 2 is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 16 januari 2023