ECLI:NL:TADRSHE:2022:94 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-578/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:94
Datum uitspraak: 13-06-2022
Datum publicatie: 14-06-2022
Zaaknummer(s): 21-578/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat advocaat de belangen van klager in de strafrechtprocedure in appel onvoldoende zorgvuldig heeft behartigd. Dat door het gerechtshof een hogere straf is opgelegd betekent niet dat de advocaat in zijn dienstverlening tekort is geschoten. Advocaat heeft plan van aanpak met klager besproken. Klager was het eens met het advies om niet ter zitting te verschijnen. Advocaat had er beter aan gedaan om voor de zitting een afschrift van zijn pleitnota aan klager toe te sturen, maar het betrof geen processtuk waaraan door klager nog goedkeuring diende te worden verleend. Gesteld noch gebleken is dat verweerder het vooraf besproken standpunt van klager in zijn pleitnota onjuist heeft verwoord. De verzochte werkzaamheden na afloop van de appelprocedure vielen buiten het bereik van de voor de rechtsbijstand van de advocaat verleende toevoeging.Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 13 juni 2022

in de zaak 21-578/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 2 december 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg(hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 7 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-004 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 april 2022. Daarbij waren klager, bijgestaan door zijn echtgenote, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager van 21 januari 2022, met bijlagen.

2 FEITEN

2.1 Klager is bij vonnis van 23 maart 2016 door de politierechter veroordeeld. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof maakt de raad op dat klager door de rechtbank is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 135 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Klager werd in de strafzaak in eerste aanleg bijgestaan door mr. R. Mr. R heeft namens klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Klager heeft per e-mail van 31 maart 2016 aan verweerder verzocht hem in de strafzaak in hoger beroep bij te staan.  

2.2 Verweerder heeft de aanpak van de strafzaak telefonisch en mondeling met klager besproken. Verweerder heeft klager geadviseerd om niet ter zitting te verschijnen. Klager heeft verweerder per Whats app bericht dat hij het ermee eens was om niet ter zitting te verschijnen. Verweerder heeft aan de hand van aan het gerechtshof overgelegde pleitnotities namens klager de verdediging van klager gevoerd en het standpunt van klager bepleit.  Verweerder heeft ter zitting onder meer het volgende aangevoerd: “Client is op de hoogte van de zitting. Het is gebleken dat cliënt vrij stevig in de wedstrijd zit en nu dit de laatste fase betreft waarin aan alle verschillende rechtszaken een einde wordt gemaakt, acht hij het raadzaam om heden niet ter terechtzitting te verschijnen. De emoties kunnen bij hem immers hoog oplopen.”

2.3 Het gerechtshof heeft zich verenigd met het vonnis van de politierechter en met de gronden waarop dit berustte, behalve voor wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde, de opgelegde straf en de strafmotivering, de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen, de schadevergoedingsmaatregelen, de beslissing op de vorderingen tot tenuitvoerlegging en de beslissing met betrekking tot het beslag. Het gerechtshof heeft aan klager een hogere straf opgelegd dan de politierechter had opgelegd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

a. Verweerder heeft in de procedure in hoger beroep in de strafzaak de belangen van klager niet zorgvuldig behartigd. Verweerder heeft klager onjuist geadviseerd en voor klager ontlastende feiten en stukken niet aan het gerechtshof voorgehouden;

b. Verweerder heeft klager onvoldoende geïnformeerd over het verloop van de strafzaak en hem voorafgaand aan de zitting geen pleitnota toegestuurd. Verweerder heeft meerdere toezeggingen gedaan die hij niet is nagekomen en valse hoop aan klager gegeven.  

c. Verweerder heeft geweigerd om contact op te nemen met de rijksrecherche en/of de hoofdofficier om misstanden in de zaak van klager kenbaar te maken

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht met inachtneming van de hierboven vermelde toetsingsnorm beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Klager verwijt verweerder dat hij weliswaar vrijspraak voor klager heeft bepleit, maar dat hij dit onvoldoende met ontlastende feiten en documenten heeft onderbouwd. Verweerder betwist de belangen van klager onvoldoende zorgvuldig te hebben behartigd.

5.3 Vast staat dat verweerder klager heeft voorgehouden dat hij goede gronden zag om vrijspraak te bepleiten. De raad kan op grond van de overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde niet vaststellen dat verweerder in de verdediging van klager tekort is geschoten. De pleitnota en het vonnis van de politierechter zijn niet aan de raad overgelegd en het arrest van het gerechtshof slechts gedeeltelijk. Ook overigens heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat verweerder de bepleite vrijspraak onvoldoende heeft onderbouwd. Dat de uitspraak van het gerechtshof voor klager ongunstig was betekent niet zonder meer dat verweerder klager onjuist heeft geadviseerd en dat hem daarvan tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Nu de raad niet kan vaststellen dat verweerder de belangen van klager onvoldoende zorgvuldig heeft behartigd, zal de raad dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.

Ad onderdeel b)

5.4 Verweerder heeft de aanpak van de zaak, waaronder de afwezigheid van klager ter zitting, met klager besproken. Uit de aan de raad overgelegde stukken volgt dat klager ermee heeft ingestemd dat hij niet ter zitting zou verschijnen. Klager heeft na afloop van de zitting zelfs nog bevestigd dat hij blij was dat hij niet ter zitting was verschenen. Uit de urenspecificatie van verweerder volgt dat op 19 april 2019 een overleg van twee uur tussen klager en verweerder heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft daarna het, zoals met klager besproken, namens klager ter zitting te bepleiten standpunt in een pleitnota vastgelegd. Alhoewel verweerder er goed aan had gedaan een afschrift van zijn pleitnota aan klager toe te zenden, betreft het geen processtuk waaraan door klager nog goedkeuring diende te worden verleend. Gesteld noch gebleken is dat verweerder de inbreng, zoals met klager op 19 april 2019 besproken, onjuist in zijn pleitnota heeft verwoord.

5.5 Dat verweerder meerdere toezeggingen heeft gedaan die hij niet is nagekomen en valse hoop aan klager heeft gegeven is evenmin gebleken. Verweerder heeft, zoals met klager afgesproken, ter zitting vrijspraak bepleit. Verweerder heeft na de zitting contact gehad met klager over het verloop van de zitting. Naar het oordeel van de raad was de opmerking van verweerder “Geen nood, dat gaat het hof nooit doen.” weliswaar ongelukkig, maar betreft dit niet meer dan een -naar achteraf is gebleken onjuiste- inschatting van verweerder. Van een onjuist advies was geen sprake. Dat het gerechtshof uiteindelijk een voor klager teleurstellende uitspraak heeft gedaan, betekent niet dat verweerder hiervan tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. De raad zal klachtonderdeel b daarom eveneens ongegrond verklaren.

Ad onderdeel c)

5.6 Dit onderdeel van de klacht heeft betrekking op verzoeken van klager aan verweerder, nadat door het gerechtshof uitspraak was gedaan. Verweerder heeft klager op zijn verzoek en op basis van een toevoeging rechtsbijstand verleend tijdens de procedure in hoger beroep. Het verzoek van klager om contact op te nemen met de rijksrecherche en/of de hoofdofficier om misstanden in de zaak van klager aan te kaarten, viel buiten het door klager aan verweerder gedane verzoek hem in de strafzaak in hoger beroep bij te staan en ook buiten het bereik van de voor de rechtsbijstand aan klager verleende toevoeging. Het valt verweerder daarom tuchtrechtelijk niet aan te rekenen dat hij deze werkzaamheden niet meer voor klager heeft willen verrichten.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. W.A.A.J. Fick-Nolet en H.C. Struijk, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2022.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 13 juni 2022