ECLI:NL:TADRSHE:2022:87 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-384/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:87
Datum uitspraak: 30-05-2022
Datum publicatie: 08-06-2022
Zaaknummer(s): 22-384/DB/LI
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft in het geheel geen concrete feiten en of omstandigheden aangevoerd, waaruit blijkt dat het aan de advocaat verweten handelen heeft plaatsgevonden. Klacht kennelijk ongegrond. 

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch
 

van 30 mei 2022

in de zaak 22-384/DB/LI


naar aanleiding van de klacht van:

klaagster


over:

verweerder

Klaagster heeft op 2 januari 2022 een klacht ingediend over verweerder. De (plaatsvervangend) voorzitter van het  Hof van Discipline heeft, bij beslissing van 2 maart 2022 de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg aangewezen voor onderzoek en behandeling van de klacht van klaagster tegen verweerder, omdat verweerder deken is van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 4 mei 2022 met kenmerk K22-024, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

1 KLACHT

1.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft als advocaat en als deken tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door achter de rug van klaagster om rechtshandelingen te verrichten en klaagster daarover niet te informeren. Verweerder heeft, toen klaagster via een andere zaak bij het Hof van Discipline hiermee bekend werd, geweigerd de onderliggende stukken aan klaagster toe te sturen.

Klaagster heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht:

2.2       Het optreden van verweerder moet hebben plaatsgevonden bij de ondertekening van de onderhandse verkoopakte ex:3:268 lid 2 BW (2017) en bij de 1e akte van verdeling.

2.3       Verweerster heeft als bijlage bij haar klacht een beschikking van de voorzieningenrechter van 11 januari 2018 op het verzoek ex artikel 3:273 BW van M B.V. (bijgestaan door mr. B.) en een herstelbeslissing van 29 maart 2019 bijgevoegd. De voorzitter heeft voorts kennis genomen van de e-mailberichten van klaagster van 10 en 14 februari 2022 aan de griffie van het Hof van Discipline.

2 VERWEER

2.1 Verweerder heeft als verweer aangevoerd dat door hem als advocaat noch als deken namens klaagster dan wel de gemachtigde van klaagster rechtshandelingen zijn verricht.

3 BEOORDELING

3.1 Klaagster verwijt verweerder achter haar rug om rechtshandelingen te hebben verricht zonder klaagster daarover te informeren. Klaagster heeft echter geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd, waaruit volgt op welke rechtshandelingen van verweerder de klacht betrekking heeft en in welke hoedanigheid deze rechtshandelingen door verweerder zouden zijn verricht. Ook de door klaagster overgelegde bijlagen hebben geen betrekking op door verweerder verrichte rechtshandelingen.

3.2 Klaagster verwijt verweerder voorts dat hij, nadat klaagster via een andere zaak bij het Hof van Discipline op de hoogte raakte van de door verweerder verrichte  rechtshandelingen, heeft geweigerd de onderliggende stukken aan klaagster toe te sturen. Ook hier geldt dat klaagster geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, waaruit volgt dat het aan verweerder verweten handelen heeft plaatsgevonden, noch daarvan bewijs heeft overgelegd. Klaagster heeft voorts nagelaten om haar stelling, dat zij in een andere zaak bij het Hof van Discipline bekend is geworden met het aan verweerder verweten handelen, met bewijs te onderbouwen.

3.3 Omdat klaagster in het geheel geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, waaruit blijkt dat het door haar aan verweerder verweten handelen heeft plaatsgevonden, noch bewijs daarvan heeft overgelegd, kan de klacht niet tot gegrondheid leiden.

3.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 30 mei 2022