ECLI:NL:TADRSHE:2022:77 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-141/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:77
Datum uitspraak: 23-05-2022
Datum publicatie: 24-05-2022
Zaaknummer(s): 22-141/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd dat de advocaat haar tegen haar wil ertoe heeft aangezet om een regeling te accepteren die niet overeenkwam met de opdracht/wens van klaagster en eerder gedane toezeggingen door die advocaat. Evenmin kan worden vastgesteld dat er sprake is van excessief declareren, onvoldoende informatie en het behartigen van tegenstrijdige belangen.Klacht ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 23 mei 2022

in de zaak 22-141/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 25 maart 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 18 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-141/DB/LI van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 april 2022. Daarbij was verweerder aanwezig. Klaagster heeft de raad per e-mail van 16 maart 2022 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2 FEITEN

2.1 Verweerder heeft klaagster in de periode december 2020-januari 2021 bijgestaan in een geschil betreffende het gebruik van een bedrijfsruimte door de eenmanszaak van klaagster. Na inspectie van de electriciteitsinstallatie is door de inspecteur aan klaagster bericht dat de bedrijfsruimte vanwege gebreken aan de electriciteitsinstallatie en brandgevaar niet meer gebruikt mocht worden. Tussen partijen was het bestaan van een (mondelinge) huurovereenkomst in geding.

2.2 Verweerder heeft namens klaagster in kort geding herstel van gebreken aan de elektriciteitsinstallatie gevorderd. Op 20 januari 2021 heeft de mondelinge behandeling in kort geding plaatsgevonden. Ter zitting is door partijen een regeling getroffen.  

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

a) Verweerder heeft de belangen van (de eenmanszaak) van klaagster niet naar behoren behartigd;

b) Verweerder heeft klaagster onvoldoende en onjuist geïnformeerd;

c) Verweerder heeft tegenstrijdige belangen behartigd;

d) Verweerder heeft excessief gedeclareerd.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft ter zitting van de raad mondeling verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Ad onderdeel a)

5.1 Dit onderdeel van de klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat  rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De Raad  toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2 Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde volgt dat verweerder namens klaagster een kort geding aanhangig heeft gemaakt en dat tijdens de mondelinge behandeling een regeling tussen partijen is getroffen. De regeling is ter zitting in overleg met klaagster tot stand gekomen en door klaagster ondertekend. Klaagster heeft naar het oordeel van de raad in de klachtprocedure bij de deken haar standpunt onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, waaruit blijkt dat verweerder bij de aanpak van de zaak dan wel bij de totstandkoming van de regeling de belangen van verweerster onvoldoende heeft behartigd, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Klaagster is ter zitting niet verschenen om haar klacht nader toe te lichten. Dat verweerder klaagster tegen haar wil heeft gedwongen om een regeling te accepteren die niet overeenkwam met de opdracht/wens van klaagster en eerder gedane toezeggingen van klaagster kan op grond van de overgelegde stukken niet worden vastgesteld. De raad zal klachtonderdeel a) daarom ongegrond verklaren.

Ad onderdeel b)

5.3 Verweerder heeft de zaak van klaagster in december 2019 in behandeling genomen. Verweerder heeft klaagster per e-mails van 16 december 2019 en 6 januari 2020 geïnformeerd over de aanpak van de zaak. Verweerder heeft klaagster gewezen op de problematiek ten aanzien van het al dan niet bestaan van een huurovereenkomst en de (on)mogelijkheden in kort geding. Verweerder heeft gemotiveerd te kennen gegeven op grond waarvan hij klaagster adviseerde om een kort geding aanhangig te maken. Klaagster heeft zich hiermee akkoord verklaard , waarna verweerder een kort geding aanhangig heeft gemaakt. De regeling is ter zitting in aanwezigheid van klaagster tot stand gekomen en door haar ondertekend. Klaagster heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat verweerder in zijn informatieplicht jegens klaagster is tekortgeschoten, waarvan hem tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. De raad zal klachtonderdeel b) daarom eveneens ongegrond verklaren.

Ad onderdeel c)

5.4 Dat verweerder eerst de belangen van de wederpartij van klaagster heeft behartigd en later de belangen van klaagster is door verweerder ter zitting van de raad betwist. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van (een onderdeel van) de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is ten aanzien van dit klachtonderdeel niet het geval. De raad zal klachtonderdeel c) daarom ongegrond verklaren.

Ad onderdeel d)

5.5 Dit onderdeel van de klacht heeft betrekking op de declaratie van verweerder. De tuchtrechter heeft niet de bevoegdheid declaratiegeschillen te beslechten, doch waakt slechts tegen excessief declareren. Hiervan is in deze niet gebleken, zodat dit onderdeel van de klacht als ongegrond dient te worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond;

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, en mrs. H.C.M. Schaeken en N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans- van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 23 mei 2022