ECLI:NL:TADRSHE:2022:67 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-868/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:67
Datum uitspraak: 25-04-2022
Datum publicatie: 26-04-2022
Zaaknummer(s): 21-868/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Advocaat is tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor de werkzaamheden die in zijn opdracht door een jurist worden verricht. Advocaat heeft forse bedragen in rekening gebracht, terwijl in de zaken van klaagster geen dan wel zinloze werkzaamheden zijn verricht. Dat verweerder de declaraties heeft gecrediteerd maakt dit niet anders.Advocaat heeft geen opdrachtbevestiging aan klaagster toegestuurd. Zaak van klaagster is onvoldoende voortvarend en adequaat opgepakt. Als erkend staat vast dat door de onder verantwoordelijkheid van de advocaat werkzame jurist veel zinloze werkzaamheden zijn verricht, de verkeerde insteek is gekozen en ten onrechte te kennen is gegeven dat klaagster een sterke zaak hadKlaagster is niet geïnformeerd over de proceskansen en risico’s. Klaagster is gedurende een lange periode evenmin geïnformeerd over de aanpak van de zaak. Advocaat heeft nagelaten een afschrift van de aan de rechtsbijstandsverzekering van klaagster toegezonden declaraties aan klaagster toe te zenden en klaagster aldus niet op de hoogte gehouden van het voor haar nog beschikbare budget.Advocaat heeft zich vanwege vertrouwensbreuk onttrokken. Niet ontijdig en zonder de processuele belangen van klaagster te schaden.Klacht (gedeeltelijke) gegrond, schorsing voor de duur van vier weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 25 april 2022

in de zaak 21-868/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 4 februari 2022, aangevuld op 27 maart en 18 mei 2022, heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 3 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-048 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 februari 2022. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klaagster van 18 november 2021, met bijlagen en van de door klaagster ter zitting overgelegde spreekaantekeningen en hetgeen overigens ter zitting naar voren is gebracht.

2 FEITEN

2.1 Klaagster heeft in 2017 een voormalige boerderij in het buitengebied gekocht. In opdracht van klaagster heeft aannemer K, verder te noemen K, bouwkundige aanpassingen aan de boerderij aangebracht. Tussen klaagster en K is een geschil over de uitvoering van de bouwkundige werkzaamheden door K ontstaan.  

2.2 In 2019 heeft de gemeente L klaagster geïnformeerd over het ontbreken van een woonbestemming op de door haar aangekochte boerderij.

2.3 Klaagster heeft zich tot haar rechtsbijstandsverzekeraar X, verder te noemen X, gewend inzake haar geschil met K en de aansprakelijkstelling van de verkoper, de makelaar en taxateur voor de door haar, als gevolg van het ontbreken van een woonbestemming op de door haar aangekochte boerderij, geleden schade.

2.4 Klaagster is aanvankelijk bijgestaan door opvolgende rechtshulpverleners van X. Klaagster kon zich niet vinden in het voorstel tot een minnelijke regeling met K. Klaagster wenste een procedure tegen K aanhangig te maken. Klaagster heeft er begin 2020 in overleg met X voor gekozen, om met gebruikmaking van een budget van X, voor de behandeling van haar dossiers een externe advocaat in te schakelen.

2.5 Klaagster heeft zich in februari 2020 tot (het kantoor van) verweerder gewend met het verzoek de behandeling van haar zaken op zich te nemen. Op 7 februari 2020 heeft een gesprek tussen klaagster en verweerder plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek waren tevens mrs. G en L aanwezig. Afgesproken werd dat mr. G werkzaamheden zou verrichten in de zaak tegen K en mr vd L in de zaak tegen de gemeente L. Tevens werd afgesproken dat in de zaak tegen de gemeente L inzake de woonbestemming, zolang de gemeente L geen actie ondernam, niets zou worden ondernomen.

2.6 Verweerder heeft bij brieven van 26 november 2020 de makelaar en de taxateur aansprakelijk gesteld voor de door klaagster geleden schade.

2.7 Mr. G heeft op 20 december 2020 zijn werkzaamheden voor het kantoor van verweerder beëindigd.

2.8 Per e-mail van 29 december 2020 schreef mr W (managing partner)  het volgende aan mr G: “De hiernavolgende dossiers zullen vanuit C (….) Advocaten aan je worden overgedragen. Achter de betreffende dossiers staat- voor zover bekend- de (potentiele) omzetwaarde vermeld die deze dossiers vertegenwoordigen:

A. (klaagster)/advies (L…)

B. (klaagster)/B(…)

C. (klaagster /K(…)

D. (klaagster)/Van D en van U

E. (klaagster)/Van L (….)

(…….)”

2.9 Op 30 december 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, verweerder en mrs. W en B over de verdeling van de dossiers van klaagster. Verweerder heeft de tijdens het gesprek op 30 december 2020  gemaakte afspraken per e-mail van 31 december 2020 aan klaagster als volgt bevestigd: “Met dit mailbericht kom ik terug op ons gesprek van woensdag 30 december 2020. In bijzijn van kantoorgenoten mrs. (B) en W(…) spraken wij af dat intern uw zaak tegen de aannemer zal worden overgedragen van mr G(….) naar mr W(….). Daarnaast gaat mr B (…) de aansprakelijkstellingen in behandeling nemen tegen de taxateur, de makelaar en de erfgenamen. Mr. van L(….) zal verantwoordelijk blijven voor de stilliggende kwestie tegen het bestuursorgaan de gemeente L(….).

Zelf houd ik de leiding over alle dossiers maar onderhoudt u ook contacten met genoemde advocaten. Wij spraken verder af dat de communicatie beter zal verlopen en dat u vaker op de hoogte zou worden gehouden. Dit kan met voornoemde advocaten die ik een kopie heb gestuurd van dit bericht.

Tot slot geef ik aan dat de dagvaarding als ook de opvolging in de aansprakelijkstellingszaken binnen twee weken aan u zal worden geleverd. Ook zal ik na het verzenden van de dagvaarding een afspraak met u maken om samen met de andere advocaten het conceptstuk met u door te nemen. 

2.10 Klaagster schreef per email van 20 januari 2021 onder meer het volgende aan verweerder en mrs. W en B: “(….) Ik vraag de orde van advocaten om mijn zaak met spoed te behandelen. Ik heb (X) opgedragen alle betalingen aan jullie stil te leggen. Ik stel voor dat jullie het bedrag van de facturen dat al door (X) betaald is meteen op jullie eigen derdenrekening te storten. Als jullie dat niet doen moet ik ander maatregelen treffen. Zo weet ik zeker dat het geld van mijn budget gereserveerd blijft totdat de tuchtrechter of gewone rechter gezegd heeft wie van ons gelijk heeft. Ik eis van jullie verder nu de allerlaatste keer in al mijn dossiers NIETS meer te doen dus ook niet via de andere medewerkers. Eerst moet het tussen ons duidelijk zijn. (….) Als jullie volgens de tuchtrechter fout hebben gehandeld, zal ik aan (X) vragen mee te werken om een ander advocatenkantoor in te schakelen en daarom wil ik mijn budget reserveren. Als ik het helemaal mis zou hebben en dit allemaal van de rechter mag kunnen jullie gewoon de betalingen ontvangen. Maar dan wel ik wel dat (mr B ) dit doet want (verweerder) en (mr W) hebben mijn vertrouwen te vaak geschonden. Ik zal dan vooraf met mr B (…) afspraken maken waar wij ons allebei aanhouden.(….)”

2.11 Verweerder schreef op 21 januari 2021 het volgende aan klaagster : “Op jouw uitdrukkelijk verzoek staak ik mijn werkzaamheden en verzoek ik kantoorgenoten die in jouw zaak actief zijn ook direct te stoppen. Mag ik jou uitnodigen op kantoor te bespreken hoe en aan wie ik jouw dossiers ga overdragen? Zelf heb ik ook de keuze gemaakt niet meer verder te willen werken omdat jij niet tevreden bent terwijl ik mijn best doe. Ik zal – in jouw belang- nog geen contact met de verzekeraar leggen  (…..)”

2.12 Door (het kantoor van) verweerder zijn de volgende declaraties aan klaagster toegezonden:

  • 29 oktober 2020 : zaak tegen aannemer K ad € 3.267 (factuur 2020318500);
  • 20 november 2020: advies gemeente L ad € 5.266,88 (factuurnr 20201106);
  • 4 maart 2021:aansprakelijkstelling verkopers ad € 91,72 (factuurnr 20211063)
  • 4 maart 2021 : aansprakelijkstelling taxateur ad € 630,77 (factuurnr 20211062)
  • 4 maart 2021 : advies gemeente L ad € 7.214,63 (factuurnr 20211061);
  • 4 maart 2021 : aansprakelijkstelling makelaar ad € 245,03  (factuurnr 20211064)
  • 4 maart 2021 : zaak tegen aannemer K ad € 2.640,55  (factuurnr 20211065)

Door (het kantoor van) mr W zijn de volgende declaraties aan klaagster verzonden:

  • 14 januari 2021 zaak tegen aannemer K ad € 5.416,15  (factuurnr 20214001)
  • 28 januari 2021 zaak tegen aannemer K ad € 808,04  (factuurnr 20214005)

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

A. Verweerder heeft excessief gedeclareerd althans onzorgvuldig gehandeld in financiële aangelegenheden;

B. Verweerder heeft de belangen van klaagster niet naar behoren behartigd;

C. Verweerder heeft onvoldoende met klaagster gecommuniceerd;

D. Verweerder heeft zich ten onrechte als advocaat onttrokken;

E. Verweerder heeft zonder geldige reden doelbewust getreiterd en getraineerd;

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Ad onderdeel a)

5.1 Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op de hoogte van de declaraties van (het kantoor van) verweerder. De tuchtrechter heeft niet de bevoegdheid declaratiegeschillen te beslechten. De tuchtrechter beoordeelt wel of er sprake is van excessief declareren waarvan de beklaagde advocaat tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt.

5.2 Verweerder heeft in zijn verweer naar voren gebracht dat hij verbijsterd was over de hoge bedragen die door mr G in rekening zijn gebracht. Mr. G heeft zich volgens verweerder niet gehouden aan de binnen het kantoor geldende declaratieregeling met als gevolg dat mede in het dossier gemeente  L meer dan gebruikelijk is gedeclareerd. Verweerder stelt dat de totale declaratie in het dossier L niet in verhouding stond tot de verrichte werkzaamheden. Verweerder erkent aldus dat in het dossier L teveel is gedeclareerd. Verweerder heeft voorts naar voren gebracht dat na de overname door mr W van het dossier tegen K gebleken is dat door mr G veel zinloze werkzaamheden zijn verricht en in rekening gebracht.

5.3 Verweerder is ter zitting van de raad teruggekomen op zijn eerdere verweer dat hij niet de opdrachtnemer of verantwoordelijke advocaat in de zaken van klaagster was. Verweerder heeft ter zitting van de raad expliciet verklaard dat hij de verantwoordelijke advocaat was en dat mr G onder zijn verantwoordelijkheid werkzaamheden heeft verricht en declaraties heeft verzonden. Verweerder heeft voorts ter verdediging naar voren gebracht dat hij de declaraties heeft gecrediteerd.

5.4 Als erkend staat vast dat de declaraties van 20 november 2020 en 4 maart 2021 in de zaak tegen de gemeente L (in totaal €12.481,51) en de declaratie van 29 oktober 2020 in zaak tegen aannemer K ad € 3.267 ten onrechte aan klaagster zijn verzonden. Het valt verweerder als behandelend advocaat tuchtrechtelijk aan te rekenen dat aan klaagster forse bedragen in rekening zijn gebracht, terwijl in haar zaken geen dan wel zinloze werkzaamheden zijn verricht. Dat verweerder de declaraties heeft gecrediteerd maakt dit niet anders, de werkzaamheden en het declareren vond plaats onder de verantwoordelijkheid van verweerder. Mr G was geen advocaat (en als zodanig geschrapt). Klachtonderdeel a) is gegrond.

Ad onderdeel b)

5.5 Dit onderdeel van de klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat  rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De Raad  toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.6 Verweerder heeft zich ten opzichte van klaagster steeds als behandelend en eind verantwoordelijk advocaat gepresenteerd. Verweerder heeft ter zitting van de raad, anders dan in zijn verweerschrift, ook erkend dat hij in de zaken van klaagster de behandelend en verantwoordelijk advocaat was. Het staat een advocaat in beginsel vrij om zich bij de behandeling van een zaak te laten bijstaan door een bij zijn kantoor werkzame jurist. De betreffende advocaat is in dat geval tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van de dienstverlening door die werknemer.

5.7 Mr. G heeft zelfstandig en klaarblijkelijk zonder toezicht van verweerder werkzaamheden voor klaagster verricht. Mr. G heeft klaagster niet gewezen op de proceskansen en de risico’s in haar zaken en haar zaken onvoldoende voortvarend en adequaat opgepakt. Klaagster heeft zich in februari 2020 tot het kantoor van verweerder gewend en pas in november 2020 is door mr G. een concept dagvaarding aan klaagster toegezonden. Verweerder heeft over de werkzaamheden van mr G in zijn verweerschrift verklaard dat mr G veel zinloze werkzaamheden heeft verricht, de verkeerde insteek heeft gekozen en ten onrechte te kennen heeft gegeven dat klaagster een sterke zaak had. Hiermee staat vast dat de belangen van klaagster niet naar behoren zijn behartigd, wat verweerder, als behandelend advocaat, tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Het had op de weg van verweerder gelegen om er op toe te zien, dat de belangen van klaagster voldoende zorgvuldig werden behartigd.

5.8 Klachtonderdeel b) is op grond van het bovenstaande gegrond.

Ad onderdeel c)

5.9 Verweerder heeft nagelaten om de opdracht en de met haar gemaakte financiële afspraken schriftelijk aan klaagster te bevestigen. Verweerder heeft klaagster niet geïnformeerd over de proceskansen en risico’s en haar gedurende een lange periode niet geïnformeerd over de aanpak van de zaak. Verweerder heeft voorts nagelaten een afschrift van de aan de rechtsbijstandsverzekering van klaagster toegezonden declaraties aan klaagster toe te zenden en klaagster aldus niet op de hoogte gehouden van het voor haar nog beschikbare budget. Ook hiervan valt verweerder tuchtrechtelijk een verwijt te maken. De raad zal daarom ook klachtonderdeel c) gegrond verklaren.

Ad onderdeel d)

5.10 Klaagster verwijt verweerder dat hij zich als advocaat aan haar zaken heeft onttrokken, terwijl zij hem enkel had gevraagd pas op de plaats te maken. Het staat een advocaat in beginsel vrij een zaak die hij in behandeling heeft genomen weer neer te leggen, wanneer hij van oordeel is dat de voor die behandeling noodzakelijke vertrouwensrelatie niet (meer) bestaat. Wederzijds vertrouwen is immers essentieel voor een behoorlijke beroepsuitoefening en belangenbehartiging door de advocaat. De advocaat mag zijn opdracht echter niet op een ongelegen moment neerleggen, wat het geval kan zijn als de belangen van zijn cliënte door de keuze van dat moment worden geschaad.

5.11 Klaagster verzocht in haar email van 20 januari 2021 om geen werkzaamheden meer te verrichten totdat door de deken danwel de tuchtrechter duidelijkheid zou zijn gegeven over de aanpak van de zaken van klaagster door het kantoor van verweerder. Naar het oordeel van de raad is het niet onbegrijpelijk dat verweerder in de email van klaagster van 20 januari 2021 aanleiding heeft gezien om vast te stellen dat er sprake was van een vertrouwensbreuk en dat hij niet bereid was om zijn werkzaamheden onder de door klaagster gestelde voorwaarden op te schorten. Het stond verweerder vrij om zijn werkzaamheden te beëindigen. Niet gebleken is dat verweerder dit op een ongelegen moment heeft gedaan noch dat processuele belangen van klaagster door de keuze van het moment zijn geschaad. De raad zal klachtonderdeel d) daarom eveneens ongegrond verklaren.

Ad onderdeel e)

5.12 Dit onderdeel van de klacht heeft betrekking op de uitstelverzoeken van verweerder tijdens de klachtbehandeling aan de deken. Het staat een advocaat vrij om een uitstelverzoek in te dienen en de deken heeft deze verzoeken conform de leidraad klachtbehandeling gehonoreerd. Niet valt in te zien dat verweerder zonder geldige reden doelbewust heeft getreiterd en de klachtbehandeling heeft  getraineerd

6 MAATREGEL

6.1 Vast staat dat gedurende een lange periode geen actie is ondernomen in de zaken van klaagster en dat desondanks een groot gedeelte van het budget van de rechtsbijstandsverzekeraar is gebruikt. Verweerder heeft de declaraties weliswaar grotendeels gecrediteerd, maar hij is hiertoe pas overgegaan nadat klaagster bij de deken een klacht over verweerder heeft ingediend. De raad stelt vast dat in het verleden aan verweerder in vergelijkbare zaken zware tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd, waaruit door verweerder geen lering is getrokken. Naar het oordeel van de raad is, gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, de ernstige gevolgen daarvan voor de behandeling van de zaken van klaagster en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht [gedeeltelijk] gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde  griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen  a tot en met c gegrond;

- verklaart klachtonderdelen d en e  ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken  op;

- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 25 april 2022