ECLI:NL:TADRSHE:2022:64 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-701/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:64
Datum uitspraak: 25-04-2022
Datum publicatie: 26-04-2022
Zaaknummer(s): 21-701/DB/LI
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Jarenlange psychische problemen aan de zijde van de klagende partij leiden in beginsel niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Een advocaat mag er immers op vertrouwen dat na de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a bedoelde termijn geen klachten meer tegen hem kunnen worden ingediend.Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch
van 25 april 2022

in de zaak 21-701/DB/LI

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline van 4 oktober 2021 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 5 maart 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Limburg (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 17 augustus 2021 heeft de raad het dossier met kenmerk K21-040 van de deken ontvangen.

1.3 Bij beslissing van 4 oktober 2021 heeft de [plaatsvervangend] voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

1.4 Klager heeft verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift per e-mail ontvangen op 1 november 2021.

1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 21 februari 2022. Verweerder heeft de raad per e-mail van 3 november 2021 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Klager heeft kort voor de aanvang van de zitting telefonisch aan de griffie van de raad bericht dat hij abusievelijk naar het Paleis van Justitie te ’s-Hertogenbosch was gegaan en niet meer tijdig aanwezig kon zijn bij de zitting van de raad in het gerechtsgebouw van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda. Klager verzocht de mondelinge behandeling aan te houden.

1.6 De raad heeft ter zitting als volgt op het verzoek om aanhouding van klager beslist. De raad heeft vastgesteld dat de griffier klager bij brief van 2 november 2021 heeft bericht dat de mondelinge behandeling was vastgesteld op 21 februari 2022 in het gerechtsgebouw van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda en bij brief van 21 januari 2022 opgeroepen om ter zitting van de raad op 21 februari 2022 in het gerechtsgebouw van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda te verschijnen. Derhalve is twee maal aan klager bericht dat de mondelinge behandeling van de raad plaatsvond in het gerechtsgebouw van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda. De vergissing van klager komt voor zijn  risico en de raad ziet daarin geen aanleiding om de mondelinge behandeling aan te houden.  De raad heeft het verzoek van klager om aanhouding daarom afgewezen.

1.7 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de beslissing van de voorzitter is gebaseerd en van het verzetschrift.

2 FEITEN

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

3. KLACHT

3.1 De voorzitter heeft de klacht als volgt omschreven:

Verweerder heeft het Hof van Discipline tijdens de zitting van 11 oktober 1999 misleid middels een verkeerde voorstelling van zaken.

3.2 Klager komt in verzet op tegen de weergave van de klacht.

4 VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

4. De voorzitter heeft klager ten onrechte op grond van artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaard. Er is wel degelijk sprake van concrete en zeer ernstige omstandigheden die tot gevolg hebben dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Klager was vanwege een zware depressie jarenlang niet in staat om een klacht in te dienen en evenmin om daarvoor een derde in te schakelen, zoals door de voorzitter is geopperd.

5. De voorzitter heeft in zijn klachtomschrijving ten onrechte opgenomen dat verweerder ter zitting van het Hof van Discipline een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. Verweerder heeft ter zitting van het Hof van Discipline een onware voorstelling van zaken gegeven.

5 BEOORDELING
 

5.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

5.2 De voorzitter heeft de klacht met toepassing van artikel 46 g lid 1 aanhef en sub Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaard. De voorzitter is daarom niet aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toegekomen.

5.3 De voorzitter heeft de klacht naar het oordeel van de raad op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard. De voorzitter heeft vastgesteld dat de klacht een geruime periode nadat de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a bedoelde termijn was verstreken is ingediend en dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou kunnen zijn. De ter zake onder a) door klager aangevoerde verzetsgrond kan naar het oordeel van de raad niet slagen. De door klager aangevoerde persoonlijke omstandigheden, dat hij door een zware depressie jarenlang niet in staat was om een klacht in te dienen en evenmin daarvoor een derde in te schakelen, leveren geen verschoonbare reden op. Jarenlange psychische problemen aan de zijde van de klagende partij leiden in beginsel niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Een advocaat mag er immers op vertrouwen dat na de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a bedoelde termijn geen klachten meer tegen hem kunnen worden ingediend. Slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot verschoonbaarheid van die termijnoverschrijding. Hiervan is naar het oordeel van de raad in deze geen sprake. 

5.4 Omdat de voorzitter naar het oordeel van de raad de klacht op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard komt de raad niet meer toe aan de beoordeling van de tweede verzetgrond. Deze heeft immers betrekking heeft op de inhoud van de klacht, waarop door de voorzitter niet is beslist. 

5.5 De raad zal het verzet op grond van het bovenstaande ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.

Griffier                                                           Voorzitter

Verzonden op:  25 april 2022