ECLI:NL:TADRSHE:2022:49 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-070/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:49
Datum uitspraak: 15-03-2022
Datum publicatie: 17-03-2022
Zaaknummer(s): 22-070/DB/OB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij deels kennelijk ongegrond omdat verweerster de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid niet heeft overschreden en deels kennelijk niet-ontvankelijk omdat klaagster niet kan klagen over het feit dat verweerster haar cliënt op basis van een toevoeging bijstaat.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 15 maart 2022

in de zaak 22-070/DB/OB


naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 25 januari 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken), door de raad ontvangen per e-mail van 25 januari 2022 met kenmerk 48|21|039K en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klaagster heeft een affectieve relatie gehad met de heer B, hierna: “de man”. Tussen klaagster en de man zijn in verband met de beëindiging van hun relatie diverse gerechtelijke procedures aanhangig geweest. Bij beschikking d.d. 8 januari 2014 is een zorgregeling bepaald ten aanzien van de minderjarige dochter van partijen. Bij kort geding vonnis d.d. 17 juli 2020 is klaagster veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling op straffe van verbeurte van een dwangsom.

1.2 Tussen klaagster en de man is een geschil ontstaan over de uitvoering van de zorgregeling. Verweerster treedt op toevoegingsbasis op als advocaat voor de man.

1.3 Bij brief van 3 december 2020 heeft verweerster namens de man jegens klaagster aanspraak gemaakt op de betaling van dwangsommen vanwege niet-nakoming van de omgangsregeling. Op 21 januari 2021 is op verzoek van de man een deurwaardersexploit betekend aan klaagster waarbij bevel werd gedaan van betaling van verbeurde dwangsommen en waarbij de executie werd aangezegd. Bij brief d.d. 4 maart 2021 heeft verweerster klaagster nogmaals gesommeerd tot betaling bij gebreke waarvan zou worden overgegaan tot het leggen van loonbeslag.

1.4 Op 12 maart 2021 heeft klaagster tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.

1.5 Bij door de man medeondertekende brief d.d. 8 juli 2021 heeft verweerster klaagster nogmaals tot betaling van verbeurde dwangsommen gesommeerd. Op 19 juli 2021 is op verzoek van de man een deurwaardersexploit betekend aan klaagster waarbij wederom bevel werd gedaan van betaling van verbeurde dwangsommen en waarbij de executie werd aangezegd.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:

1. Verweerster heeft ten onrechte aanspraak gemaakt op betaling van dwangsommen hetgeen het gezin onder druk heeft gezet;

2. Verweerster staat de man ten onrechte bij op basis van een toevoeging.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1       De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.

4.2       Klachtonderdeel 1

Uit de overgelegde stukken blijkt dat sprake was van een uiterst conflictueuze situatie waarin partijen er niet in slaagden om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren. Onder die omstandigheden kan verweerster naar het oordeel van de voorzitter geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat zij in opdracht van haar cliënt sommatiebrieven heeft gestuurd en de deurwaarder heeft ingeschakeld.  Het was immers de taak van verweerster de belangen van haar cliënt te behartigen en het was aan verweerster om in overleg met haar cliënt de aanpak van de zaak te bepalen. In het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënt stond het verweerster dan ook vrij om namens haar cliënt die (rechts)maatregelen te nemen die zij in het belang achtte van haar cliënt. Uit de overgelegde stukken is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken dat verweerster daarbij de belangen van klaagster nodeloos heeft geschaad. Het tuchtrecht is niet bedoeld voor het voeren van een discussie over het al dan niet verschuldigd zijn van dwangsommen. Indien en voor zover klaagster van oordeel was dat door de man ten onrechte aanspraak werd gemaakt op de betaling van dwangsommen, stond het haar vrij om dit in het kader van een executiegeschil ter beoordeling aan de rechter voor te leggen. Voor zover klaagster meent dat uit de overgelegde stukken volgt dat er evident geen recht op dwangsommen bestaat – en verweerster dus tegen beter weten in namens haar cliënt een onhoudbaar standpunt inneemt – deelt de voorzitter die opvatting in ieder geval niet. Van onbetamelijk handelen door verweerster is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel 1, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren. 

4.3       Klachtonderdeel 2

De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.4       Het belang om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtshulp ligt bij de cliënt van verweerster. Het feit dat verweersters cliënt een toevoeging is verstrekt, is niet een aangelegenheid waarover klaagster tuchtrechtelijk kan klagen tegen verweerster.  De voorzitter zal klachtonderdeel 2 daarom met toepassing van artikel 46j  Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

  • klachtonderdeel 1, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
  • klachtonderdeel 2 met toepassing van artikel 46j  Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2022.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 15 maart 2022