ECLI:NL:TADRSHE:2022:26 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-817/DB/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:26
Datum uitspraak: 21-02-2022
Datum publicatie: 23-02-2022
Zaaknummer(s): 21-817/DB/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft gedurende een periode van zes weken niet gereageerd op verzoeken van klager om te worden teruggebeld noch op andere wijze contact met klager opgenomen, terwijl klager vragen had betreffende het ontbreken van omgang met zijn minderjarige kinderen. Ook toen klager op 22 oktober 2022 te kennen gaf dat hij de zaak weer door de rechter wilde brengen heeft verweerster niet gereageerd. Voorzover de advocaat geen juridische mogelijkheden zag had zij klager hierover behoren te informeren.Advocaat bepaalt in overleg met haar cliënt de aanpak van de zaak. Advocaat was niet gehouden om om een derde kort geding aanhangig te maken indien zij daartoe geen goede gronden aanwezig acht.Klacht (gedeeltelijk) gegrond, waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

aan 21 februari 2022

in de zaak 21-817/DB/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 13 oktober 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster. De raad van discipline in het ressort Den Haag heeft op 15 september 2021 het klachtdossier met kenmerk R2021/65 edg/gh van de deken ontvangen.

1.2 Omdat verweerster lid is van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline bij beslissing van 7 oktober 2021 de klacht voor behandeling verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch. De griffier van het Hof van Discipline heeft op 12 oktober 2021 de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline met het klachtdossier aan de raad toegezonden.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 januari 2022. Daarbij waren klager, vergezeld door mevrouw J. als toehoorster, en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 30. Ook heeft de raad kennisgenomen van de email van verweerster van 22 december 2021, met bijlagen, de e-mail van klager van 27 december 2021, met bijlagen en de door klager overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen en van hetgeen overigens ter zitting naar voren is gebracht.

2 FEITEN

2.1 Klager is vader van een twee minderjarige dochters. De moeder heeft het gezag over beide dochters. Beide dochters zijn  bij de moeder woonachtig. Bij beschikking van het gerechtshof van 13 december 2017 is tussen klager en de dochters een omgangsregeling vastgesteld.

2.2 Klager heeft zich in mei 2019 tot verweerster gewend, omdat de moeder van de kinderen de omgangsregeling had stopgezet. Verweerster heeft namens klager een kort geding aanhangig gemaakt. Bij vonnis van 7 juni 2019 is een voorlopige omgangsregeling tussen klager en zijn dochters vastgesteld. De regeling hield in dat klager in de gelegenheid werd gesteld om elke zondag van 12.00-16.00 uur contact te hebben met zijn dochters in de woning en in de aanwezigheid van de moeder van klager.  Tevens werd bepaald dat zodra de omgang bij  BOR kon gaan lopen, klager in de gelegenheid zou worden gesteld om contact te hebben met zijn dochters met behulp van BOR, waarbij tijdstippen duur, aantal, frequentie en de inhoud van de contacten zouden worden bepaald door BOR, na overleg met partijen.

2.3 Partijen hebben zich in juni 2019 aangemeld voor omgangsbegeleiding (BOR). In juli 2019 is tussen partijen mediation gestart.

2.4 Verweerder heeft zich per email van 29 juli 2019 tot verweerster gewend in verband met problemen met de omgangsregeling, onder meer vanwege de vakantie gedurende drie weken van de moeder met de kinderen. Per automatisch antwoord is aan klager bericht dat verweerster vanwege vakantie tot 15 augustus 2019 afwezig was.

2.5 In augustus 2019 heeft een gesprek tussen klager en verweerster plaatsgevonden. Klager gaf aan dat de omgangsregeling moeizaam verliep en dat de begeleiding van BOR was beëindigd. Verweerster heeft klager geadviseerd zich bij het wijkteam aan te melden.

2.6 In september 2019 is de mediation tussen partijen beëindigd.

2.7 Verweerster schreef per email van  7 oktober 2019 het volgende aan klager: “Excuses voor mijn slechte bereikbaarheid van de afgelopen dagen. Ik ga u morgen bellen!”

2.8 Verweerster heeft op 9 oktober 2019 contact met de advocaat van de moeder over de moeizame omgangsregeling

2.9 Klager heeft zich per e-mail van 21 oktober 2019 beklaagd over de communicatie met verweerster en de voortgang van de zaak. Per e-mail van 22 oktober 2019  heeft klager  te kennen gegeven de zaak opnieuw voor de rechter te willen brengen. Klager heeft dit per email van 28 oktober 2019 herhaald.

2.10 Op 10 november 2019 heeft de moeder van de kinderen de omgangsregeling stopgezet.

2.11 Verweerster heeft eind november 2019 namens klager een tweede kort geding aanhangig gemaakt. Het kort geding is op 6 februari 2020 door de rechtbank behandeld. Tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding is tussen partijen overeengekomen dat, totdat in de door de moeder te starten bodemprocedure anders zou worden beslist, geen omgang zou plaatsvinden tussen klager en de minderjarigen en dat klager een maal paar week telefonisch contact had met een van de minderjarigen. De voorzieningenrechter heeft beslist dat de omgangsregeling niet werd hervat en opdracht tot een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gegeven.

2.12 Op 4 maart 2020 is door de moeder een bodemprocedure gestart. Verweerster heeft in deze procedure op 30 april 2020 namens klager een verweerschrift ingediend.

2.13 Klager heeft op 1 juli 2020 de zwemles van de kinderen bezocht en is bij het zwembad verwijderd. Op 8 juli 2020 is de belregeling, die in februari 2020 door de voorzieningenrechter was vastgelegd, stopgezet.

2.14 Op 14 augustus 2020 heeft een gesprek tussen klager en verweerster plaatsgevonden. Verweerster heeft tijdens dit gesprek aangegeven dat een derde kort geding naar haar mening niet zou bijdragen aan een oplossing en in plaats daarvan een andere aanpak voorgesteld. Verweerster heeft per email van 17 augustus 2020 de tijdens het gesprek van 14 augustus 2020 met klager gemaakte afspraken over de aanpak van de zaak bevestigd.

2.15 Klager heeft op 16 september 2020 aan verweerster bericht dat hij zich tot andere advocaten had gewend voor een overname van de zaak, maar dat hij er niet in was geslaagd om een andere advocaat te vinden. Klager verzocht om een gesprek met verweerster om tot een oplossing te komen.

2.16 Klager heeft zich op 13 oktober 2020 tot de deken gewend met een klacht over verweerster. Verweerster heeft in december 2020 het dossier aan de opvolgende advocaat toegezonden.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

1. Verweerster was slecht bereikbaar voor klager en heeft klager onvoldoende geïnformeerd over de voortgang van de zaak;

2. Verweerster heeft de belangen van klager onvoldoende behartigd. De kwaliteit van haar dienstverlening was onvoldoende.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Ad onderdeel a)

5.1 Klager verwijt verweerster dat zij gedurende de behandeling van zijn zaak slecht bereikbaar was voor klager en niet (tijdig) op zijn e-mails en terugbelverzoeken reageerde. Klager verwijt verweerster in het bijzonder dat zij vanaf eind augustus 2019 gedurende zes weken onbereikbaar voor hem was. 

5.2 Klager heeft vanaf eind juli 2019 contact gezocht met verweerster in verband met het moeizame verloop van de omgangsregeling. Verweerster was vanwege haar vakantie tot medio augustus 2019 afwezig. In augustus 2019 heeft contact tussen klager en verweerster plaatsgevonden.  De raad kan op grond van de aan de raad overgelegde stukken niet vaststellen of er tussen eind augustus en oktober 2019 communicatie tussen klager en verweerster heeft plaatsgevonden. Klager heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij in die periode herhaaldelijk terugbelverzoeken bij het kantoor van verweerster heeft achtergelaten. Verweerster heeft hierover ter zitting verklaard dat zij geen correspondentie over die periode heeft kunnen achterhalen en dat zij in de maand september 2019 mogelijk slecht bereikbaar is geweest. Verweerster heeft zich per e-mail van 7 oktober 2019 aan klager verontschuldigd voor haar slechte bereikbaarheid gedurende de dagen daarvoor.

5.3 Gelet op al het bovenstaande heeft klager naar het oordeel van de raad voldoende aannemelijk gemaakt dat verweerster in de periode van augustus – oktober 2019 gedurende een periode van zes weken niet heeft gereageerd op verzoeken van klager om te worden teruggebeld of op andere wijze contact met klager heeft opgenomen. De raad overweegt dat de vragen van klager betrekking hadden op het ontbreken van omgang van klager met zijn minderjarige kinderen. Ook toen klager op 22 oktober 2022 te kennen gaf dat hij de zaak weer door de rechter wilde brengen heeft verweerster niet gereageerd. Van verweerster had mogen worden verwacht dat zij bereikbaar was voor klager. Door onder bovenvermelde omstandigheden gedurende een periode zes weken niet bereikbaar te zijn voor klager heeft verweerster niet gehandeld zoals van een redelijk handelend advocaat verwacht mag worden, wat haar tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Voor zover verweerster van oordeel was dat er op dat moment onvoldoende aanleiding was om juridische stappen te ondernemen, had het op haar weg gelegen haar cliënt daarover te informeren, waarna klager de keuze had zich daarbij neer te leggen dan wel zich tot een andere advocaat te wenden.

5.4 De raad zal klachtonderdeel a) is op grond van al het bovenstaande gegrond verklaren. 

Ad onderdeel b)

5.5 Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. Verweerster heeft, inzake de omgangsregeling tussen klager en zijn minderjarige  kinderen, twee maal namens klager een kort geding tegen de moeder van de kinderen gevoerd. Verweerster heeft klager in augustus 2020 gemotiveerd voorgehouden waarom zij op dat moment geen goede gronden aanwezig achtte om met succes een derde kort geding te voeren. Het behoort tot de beleidsvrijheid van een advocaat om in overleg met de cliënt de aanpak van de zaak te bepalen. Een advocaat heeft een eigen verantwoordelijk bij de aanpak van de zaak en kan niet worden verplicht om een procedure te voeren indien die advocaat geen mogelijkheden ziet die procedure met succes te voeren. Voor zover klager zich niet kon verenigen met het advies van verweerster om geen derde kort geding aanhangig te maken, lag het op zijn weg om zich tot een andere advocaat te wenden. Dat verweerster, zoals klager stelt, de belangen van klager onvoldoende zorgvuldig heeft behartigd is niet gebleken. Klachtonderdeel b is daarom ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Omdat de raad klachtonderdeel a gegrond verklaart acht de raad de maatregel waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht [gedeeltelijk] gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van €  50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. H.C.M. van den Dungen en R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2022.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 21 februari 2022