ECLI:NL:TADRSHE:2022:176 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-333/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:176
Datum uitspraak: 19-12-2022
Datum publicatie: 21-12-2022
Zaaknummer(s): 22-333/DB/LI
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. De raad kan niet vaststellen dat verweerder F heeft geadviseerd om niet te melden dat zij een nieuwe baan had. De inhoud van het LinkedIn-profiel viel buiten het bestek van de door verweerder te behandelen arbeidszaak, zodat het uitblijven van een advies hierover verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten.  Niet gebleken dat verweerder de rechter bewust onjuist geïnformeerd door te suggereren dat hij pas na terugkeer van zijn vakantie op de hoogte is geraakt van het feit dat zijn cliënte een nieuwe baan had. Verweerder kan niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij niet de volledige tekst van de arbeidsovereenkomst aan klager en de rechter heeft overgelegd en dat hij niet uit eigener beweging de vorderingen heeft verminderd. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 19 december 2022

in de zaak 22-233/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 14 oktober 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 16 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-105 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 november 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de bijlagen 1 tot en met 9, de nagekomen brief van klager d.d. 24 oktober 2022, met bijlagen, de nagekomen brief van verweerder d.d. 24 oktober 2022, met bijlage, en van hetgeen overigens ter zitting is verhandeld.  

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Op 2 september 2019 is mevrouw mr. F (hierna: “F”) bij klagers advocatenkantoor in dienst getreden als juridisch medewerker. Op 14 februari 2020 is F bij klagers advocatenkantoor in dienst getreden als advocaat-stagiaire op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zijnde maximaal drie jaar en zes maanden. Klager was de patroon van F. In de periode van april 2020 tot en met oktober 2020 heeft F op verzoek van klager een taalcursus gevolgd om bijgestuurd te worden op taalvaardigheid. Eind maart 2021 heeft klager aan F medegedeeld dat het kantoor niet verder met haar wilde omdat dat zij niet secuur werkt. Vanaf april 2021 is F gaan solliciteren naar een andere baan. Op 3 mei 2021 heeft F aan klager  medegedeeld dat zij wil blijven werken bij klagers advocatenkantoor. Als reactie hierop heeft klager medegedeeld niet verder te willen met F, dat haar loon zal worden opgeschort en dat de nota van de beroepsopleiding niet wordt betaald.

2.3     Op 3 mei 2021 heeft tussen klager, F en de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een bespreking plaatsgevonden. Tijdens die bespreking is geen overeenstemming bereikt. Van de bespreking van 3 mei 2021 met de deken is een concept gespreksverslag gemaakt door de adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (gedateerd op 7 mei 2021), waarop partijen hebben kunnen reageren. F heeft gevraagd om een aantal aanpassingen in het verslag door te voeren.

2.4     F heeft zich op 10 mei 2021 tot verweerder gewend voor rechtsbijstand.

2.5     Bij e-mail van 10 mei 2021 heeft F aan klager medegedeeld het niet eens te zijn met de loonopschorting.

2.6     Op 17 mei 2021 heeft klager aan F verzocht om haar sleutels van het kantoor in te leveren en het kantoor te verlaten omdat de door haar gevraagde aanpassingen op het verslag volgens hem in strijd met de waarheid zijn. Bij e-mail van 17 mei 2021 heeft F aan klager medegedeeld dat zij zich beschikbaar stelt voor het uitvoeren van de werkzaamheden zoals is overeengekomen. Bij brief van 18 mei 2021 heeft klager aan F medegedeeld dat haar reactie aan de deken op het verslag, die in strijd met de waarheid is, een dringende reden geeft om de arbeidsovereenkomst per direct op te zeggen en dat het loon per 3 mei 2021 wordt opgeschort.

2.7     Op 18 mei 2021 heeft klager namens zijn kantoor een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank West-Brabant strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De griffie van de rechtbank heeft F bij brief d.d. 20 mei 2021  medegedeeld dat de mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 6 juli 2021.

2.8     Bij brief van 23 mei 2021 heeft klager aan F medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst buitengerechtelijk is vernietigd/ontbonden omdat zij haar gemakzucht en gebrek aan taalvaardigheid niet bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst aan klager had medegedeeld.

2.9     Verweerder heeft zich bij brief d.d. 26 mei 2021 aan de rechtbank namens F gesteld. In deze brief heeft verweerder de rechtbank verzocht om een andere datum te bepalen voor de mondelinge behandeling omdat verweerder van 26 juni tot en met 11 juli 2021 wegens vakantie afwezig zou zijn. De rechtbank heeft verweerders verzoek gehonoreerd en de mondelinge behandeling bepaald op 16 juli 2021.

2.10   Op 7 juni 2021 heeft verweerder namens F een verweerschrift, houdende tegenverzoek en vordering tot betaling van achterstallig loon, vakantiegeld, transitievergoeding en een billijke vergoeding, ingediend. Hierin heeft verweerder namens F onder meer gesteld:

         “[F] heeft ten tijde van het indienen van dit verzoek nog geen ander werk gevonden.”

2.11   Op 28 juni 2021 heeft F een verzoek tot schrapping van het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna ook: de orde) gedaan per 1 juli 2021 in verband met een andere baan, welke de orde geeffectueerd heeft per 2 juli 2021. Per 1 juli 2021 is F op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar in dienst getreden bij X B.V. F heeft verweerder bij e-mail d.d. 28 juni 2021 geïnformeerd over het feit dat zij per 1 juli 2021 in dienst zou treden bij X B.V.

2.12   Verweerder is op 12 juli 2021 teruggekomen van vakantie en heeft toen zijn werkzaamheden hervat.

2.13   Op 13 juli 2021 heeft klager namens zijn kantoor middels een akte producties ingediend, waaronder een printscreen van de website van de Nederlandse Orde van Advocaten waarop zichtbaar is dat F op 12 juli 2021 niet meer als advocaat was ingeschreven op het tableau en een printscreen d.d. 13 juli 2021 van het LinkedIn-profiel van F waarop is vermeld dat F werkzaam is als advocaat bij klagers kantoor.

2.14   Bij brief d.d. 14 juli 2021 heeft verweerder de rechtbank als volgt bericht:

         “Eergisteren heb ik mijn werkzaamheden na ruim twee weken vakantie hervat. Ik heb nog de volgende informatie van mijn cliënte ontvangen.

         1. Zij heeft sinds 1 juli jl. buiten de advocatuur een arbeidsovereenkomst bij [X B.V.]. De relevante bladzijden van de arbeidsovereenkomst zijn aan deze brief gehecht.(…)”

          Bij deze brief was gehecht een drietal pagina’s van de door F met X B.V. gesloten arbeidsovereenkomst. Verweerder heeft de pagina waarop de datum en de ondertekening van de overeenkomst waren vermeld niet overgelegd.

2.15   Op 16 juli 2021 heeft de mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden. Hierbij waren klager en F, bijgestaan door verweerder, aanwezig. In het proces-verbaal is vastgelegd dat F onder meer heeft verklaard:

         “(…) Ik heb bewust LinkedIn niet verwijderd. Als hij zou zien dat ik geen advocaat meer was, dan kwam daar zo’n stuk van.”(…)

         Op 21 juni 2021 heb ik de arbeidsovereenkomst met [X B.V.] getekend. (…)

         Hans was na het ontbindingsverzoek de wederpartij, dan ga ik niet melden dat ik een nieuwe baan heb. Dat was een opdracht van mijn advocaat.(…)”

2.16   Bij beschikking d.d. 30 juli 2021 (hierna: de beschikking) heeft de rechtbank het verzoek van klagers kantoor afgewezen met veroordeling van klagers kantoor in de proceskosten. De rechtbank heeft de vordering van F tot betaling van achterstallig loon en vakantiegeld, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en wettelijke rente, toegewezen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 september 2021 indien F het verzoek niet voor of op 13 augustus 2021 zou hebben ingetrokken, met veroordeling van klagers kantoor tot betaling van een transitievergoeding, een billijke vergoeding en de proceskosten.

2.17   F heeft het verzoek tot ontbinding niet ingetrokken.

2.18   Klagers kantoor heeft tegen de beschikking  hoger beroep ingesteld. In de appelprocedure heeft verweerder zich op 3 november 2021 voor F gesteld en zich op 11 november 2021 onttrokken, waarna mr. H zich namens F heeft gesteld als advocaat.

2.19   Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de beschikking  op 8 september 2022 bekrachtigd met veroordeling van klagers kantoor in de proceskosten.

3 KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

1.    Verweerder heeft zijn cliënte een met de Wet en met de betamelijkheid die een advocaat betaamt strijdig c.q. een onjuist advies gegeven. Verweerder heeft zijn cliënte namelijk geadviseerd om niet te melden dat zij een nieuwe baan had en heeft haar niet geadviseerd om haar LinkedIn-profiel na het aanvaarden van de nieuwe baan te wijzigen.

2.    Verweerder heeft de rechter hierover bewust onjuist geïnformeerd door te suggereren dat hij pas na terugkeer van zijn vakantie op de hoogte is geraakt van het feit dat zijn cliënte een nieuwe baan had. Aldus heeft verweerder beoogd een vordering toegewezen te krijgen op oneigenlijke gronden en in strijd met de waarheid.

3.    Verweerder heeft nagelaten de volledige tekst van de arbeidsovereenkomst aan klager en de rechter te overleggen;

4.    Verweerder heeft nagelaten uit eigener beweging de vorderingen te verminderen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2     Klachtonderdeel 1

Klager verwijt verweerder dat hij F heeft geadviseerd om niet te melden dat zij een nieuwe baan had. In het proces-verbaal van de zitting d.d. 16 juli 2021 is weliswaar vastgelegd dat F heeft verklaard: “Hans was na het ontbindingsverzoek de wederpartij, dan ga ik niet melden dat ik een nieuwe baan heb. Dat was een opdracht van mijn advocaat.”, maar verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij die opdracht aan F heeft gegeven. Uit de overgelegde stukken blijkt evenmin van een opdracht van die strekking van verweerder aan F. De raad kan dan ook niet vaststellen dat verweerder F heeft geadviseerd om niet te melden dat zij een nieuwe baan had. Omdat de feitelijke grondslag van dit klachtonderdeel ontbreekt, is dit klachtonderdeel ongegrond.

5.3     Klager verwijt verweerder voorts dat hij F niet heeft geadviseerd om haar LinkedIn-profiel na het aanvaarden van de nieuwe baan te wijzigen. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij F inderdaad niet heeft geadviseerd om haar LinkedIn-profiel te wijzigen, maar dat hij daartoe ook niet verplicht was. De raad is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij zijn cliënte niet heeft geadviseerd om haar LinkedIn-profiel te wijzigen. De inhoud van het LinkedIn-profiel viel buiten het bestek van de door verweerder te behandelen arbeidszaak. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.4     Klachtonderdeel 2

          Klager verwijt verweerder dat hij de rechter bewust onjuist heeft geïnformeerd door te suggereren dat hij pas na terugkeer van zijn vakantie op de hoogte is geraakt van het feit dat zijn cliënte een nieuwe baan had. Vast staat dat F verweerder bij e-mail d.d. 28 juni 2021, en dus tijdens verweerders afwezigheid, heeft geïnformeerd over het feit dat zij per 1 juli 2021 in dienst zou treden bij X B.V. Dat verweerder al eerder op de hoogte was van het feit dat F een nieuwe baan had aanvaard is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Eveneens staat vast dat verweerder, nadat hij op 12 juli 2021 van vakantie was teruggekeerd en zijn werkzaamheden had hervat, bij brief d.d. 14 juli 2021, en dus voorafgaand aan de mondelinge behandeling, aan de rechtbank heeft medegedeeld dat F een nieuwe baan had. De raad is van oordeel dat op grond van het voorgaande geenszins is gebleken dat verweerder op oneigenlijke gronden en in strijd met de waarheid heeft beoogd een vordering toegewezen te krijgen. Ook klachtonderdeel 2 is ongegrond.

5.5     Klachtonderdeel 3

          Klager verwijt verweerder dat hij heeft nagelaten om de volledige tekst van de arbeidsovereenkomst aan klager en de rechter te overleggen. De raad stelt vast dat verweerder inderdaad niet de volledige arbeidsovereenkomst in het geding heeft gebracht. Een algemene verplichting daartoe bestaat echter ook niet. De raad is voorts van oordeel dat klager onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat verweerder in dit geval wel de volledige arbeidsovereenkomst had moeten overleggen. Niet gebleken is dat klager door het niet overleggen van de volledige arbeidsovereenkomst in zijn belangen is geschaad. Ook klachtonderdeel 3 is derhalve ongegrond.

5.6     Klachtonderdeel 4

De raad overweegt dat het verweerders taak was om de belangen van zijn cliënte te behartigen en dat het aan verweerder was om in overleg met zijn cliënte de aanpak van de zaak te bepalen. Het stond verweerder dan ook vrij om namens zijn cliënte vorderingen in te stellen en de gerechtelijke procedure in te steken op een wijze die hem, met het oog op de belangen van zijn cliënte, goeddunkt. Dat verweerder de ingestelde vorderingen niet heeft verminderd kan hem niet tuchtrechtelijk worden verweten. Indien en voor zover klager het met de door verweerder geponeerde stellingen en ingestelde vorderingen niet eens was, is hij in de gerechtelijke procedure in gelegenheid gesteld om daarop in die procedure te reageren. Het was vervolgens aan de civiele rechter om op basis van de over en weer ingenomen standpunten en ingestelde vorderingen een oordeel te geven, zoals is gebeurd in de beschikkingen van de rechtbank en het Gerechtshof. Ter zake komt aan de tuchtrechter geen bevoegdheid toe. Ook klachtonderdeel 4 is derhalve ongegrond.

5.7     De raad komt tot de slotsom dat op basis van de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Op grond van het voorgaande zal de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaren. 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek en R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 19 december 2022