ECLI:NL:TADRSHE:2022:172 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-522/DB/LI/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:172
Datum uitspraak: 19-12-2022
Datum publicatie: 20-12-2022
Zaaknummer(s): 22-522/DB/LI/D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerder heeft in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 6.22 lid 8 Voda, de in dezen van toepassing zijnde statuten en de door zijn kantoor opgestelde instructie derdengelden. Verweerder heeft gedurende de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 augustus 2021 in strijd gehandeld met het bepaalde in de artikelen 6.19, 6.22 lid 3 en 6.23 Voda en de in artikel 3 van de statuten omschreven doelstelling van de stichting. Schorsing van 16 weken, waarvan 12 weken voorwaardelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 19 december 2022

in de zaak 22-522/DB/LI/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 1 juli 2022 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een bezwaar ingediend over verweerder.

1.2 Op 1 juli 2022 heeft de raad het dekenbezwaar met kenmerk DK22-002 van de deken ontvangen.

1.3 De griffier van de raad heeft verweerder en de deken vervolgens bij brief van 5 juli 2022 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 7 november 2022.

1.4 Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 7 november 2022. Daarbij waren de deken, vergezeld van mr. X, adjunct-secretaris/bureaudirecteur van het bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde dekenbezwaar met 15 bijlagen en van het op 18 oktober 2022 van verweerder ontvangen verweerschrift.

2 FEITEN

2.1     Verweerder is met ingang van 1 augustus 2018 tot en met de ontbinding van de Stichting Beheer Derdengelden X Advocaten, hierna: “de Stichting”, op 16 september 2021, als enig bestuurder van deze Stichting alleen/zelfstandig bevoegd geweest tot het nemen van besluiten en het vertegenwoordigen van de stichting. De artikelen 4 lid 2 en 6 lid 1 van de statuten van de Stichting schrijven voor dat het bestuur van de Stichting bestaat uit en wordt vertegenwoordigd door ten minste twee leden. In de instructie derdengelden, zoals opgenomen in het door verweerder gehanteerde kantoorhandboek, is bepaald dat betaling van derdengelden enkel kan plaatsvinden indien er twee handtekeningen van twee bevoegde bestuurders worden geplaatst.

2.2     Bij brief d.d. 28 september 2021 heeft de deken aan verweerder vragen gesteld over transacties op de rekeningafschriften van de derdengeldrekening over de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 augustus 2021. Verweerder heeft bij brief d.d. 1 november 2021 op de vragen van de deken gereageerd.

2.3     De deken heeft de Unit Financieel Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten verzocht om de transacties over de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 augustus 2021 te analyseren. De deken heeft hiervan bij brief d.d. 1 december 2021 mededeling gedaan aan verweerder, waarbij aanvullende vragen aan verweerder zijn voorgelegd.

2.4     De Unit Financieel Toezicht heeft de transacties over de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 augustus 2021 onderzocht en de bevindingen vastgelegd in een rapport d.d. 10 maart 2022. De bevindingen luiden samengevat als volgt:

                                    “(…) 3.4 Samenvattende bevindingen

  • De Stichting Beheer Derdengelden [X] Advocaten beschikt per 1 augustus 2018 over één bestuurder. Deze bestuurder is [verweerder].
  • Van de 39 mutaties waarover de deken vragen heeft gesteld is in 31 gevallen duidelijk welk dossier het betreft.
  • Van de 39 mutaties waarover de deken vragen heeft gesteld zijn in 8 gevallen documenten aangetroffen met betrekking tot de mutaties.
  • Van de 39 mutaties waarover de deken vragen heeft gesteld is in 4 gevallen bewijs van toestemming of opdracht van de cliënt voor de betreffende mutatie aangetroffen.
  • Onderdeel van deze mutaties/groepen van mutaties zijn 28 pinbetalingen vanaf de derdengeldenrekening. Van deze 28 pinbetalingen is in 1 geval duidelijk welk dossier het betreft. Documenten met betrekking tot deze 28 pinbetalingen zijn niet aangetroffen. Bewijs van toestemming of opdracht van de cliënt voor deze 28 pinbetalingen is niet aangetroffen.
  • In twee dossiers is volgens de grootboekadministratie op enig moment sprake van een negatieve bewaringspositie.”

2.5     Bij brief d.d. 10 mei 2022 heeft verweerder op het rapport gereageerd.

2.6     Bij brief d.d. 16 juni 2022 heeft de Unit Financieel Toezicht op het gestelde in verweerders brief d.d. 10 mei 2022 gereageerd en geconcludeerd dat de inhoud van die brief geen aanleiding vormt om de conclusies van het rapport d.d. 10 maart 2022 bij te stellen.

3 BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende:

1. Verweerder heeft in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 6.22 lid 8 Voda, de in dezen van toepassing zijnde statuten en de door zijn kantoor opgestelde instructie derdengelden;

2. Verweerder heeft gedurende de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 augustus 2021 in strijd gehandeld met het bepaalde in de artikelen 6.19, 6.22 lid 3 en 6.23 Voda en de in artikel 3 van de statuten omschreven doelstelling van de Stichting.

4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Aw omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Aw omschreven normen (HvD 30 augustus 2019,ECLI:NL: TAHVD:2019:125).

4.2     De raad stelt voorop dat Afdeling 6.5 Voda - derdengelden - ertoe strekt advocaten regels te geven over derdengelden en de inrichting van de derdengeldenrekening. Een advocaat die bestuurder is van een stichting derdengelden is gehouden de bepalingen van deze afdeling na te leven (artikel 6.23 lid 1 Voda) en verleent geen medewerking aan handelingen die daarmee strijdig zijn (artikel 6.23 lid 2 Voda). Doel van de regeling is onder meer om te voorkomen dat een derdengeldenrekening voor andere doeleinden wordt gebruikt dan waarvoor zij in het leven is geroepen, namelijk voor het beheer van derdengelden (artikel 6.22 lid 3 Voda). Uitgangspunt is dat een advocaat derdengelden zo snel als mogelijk naar de rechthebbende overmaakt (artikel 6.19 lid 2 Voda). Het parkeren van derdengelden zonder noodzaak op de rekening van de stichting derdengelden is dus niet toegestaan. Het is ook niet toegestaan derdengelden in opdracht van de cliënt te gebruiken voor het betalen van bijvoorbeeld vorderingen van derden op de cliënt, het zogenaamde bankieren met de derdenrekening. De advocaat dient de betalingen zorgvuldig te registreren, zodanig dat dit achteraf door de accountant of toezichthouder is te verifiëren. Artikel 6.19 lid 4 Voda maakt het onder voorwaarden mogelijk dat derdengelden, die zijn ontvangen op de derdengeldenrekening, worden aangewend voor de betaling van de eigen declaratie van de advocaat. Voorwaarde is dat de cliënt hier expliciet mee instemt en dat de instemming schriftelijk is vastgelegd.

          Beoordeling

4.3     Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in strijd met het doel en de strekking van voornoemde bepalingen in de Voda alsook de in dezen van toepassing zijnde statuten gehandeld doordat hij vanaf het moment van uitschrijven van de andere bestuurder op 1 augustus 2018 tot en met de ontbinding van de stichting op 21 september 2021 als enig bestuurder alleen/zelfstandig bevoegd is geweest. Daarnaast heeft verweerder, als uitdrukkelijk in zijn verweerschrift erkend, in de periode vanaf augustus 2018 zakelijk en privé een niet toegestane rekening courant verhouding gecreëerd en onderhouden met de Stichting, doordat de Stichting gelden heeft ontvangen die voor verweerder waren bestemd en de Stichting betalingen heeft gedaan ten behoeve van verweerder aan derden. Aldus heeft verweerder, als eveneens uitdrukkelijk in zijn verweerschrift erkend, gehandeld in strijd met artikel 6.22 lid 3 Voda doordat hij kort gezegd heeft gebankierd met de bankrekening van de Stichting. Verder heeft verweerder uitdrukkelijk erkend dat hij in een aantal gevallen gelden heeft doorbetaald aan niet rechthebbenden en dat hij in een aantal gevallen zonder de daarvoor benodigde toestemming declaraties heeft verrekend met derdengelden. Tot slot heeft verweerder uitdrukkelijk erkend dat in alle gevallen de boekhoudkundige verslaglegging onvoldoende is geweest.

4.4     De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat het bezwaar van de deken in beide onderdelen gegrond moet worden verklaard. 

5 MAATREGEL

5.1     Verweerder heeft de tuchtrechtelijke verwijten van de deken (grotendeels) erkend, heeft in zijn verweerschrift de zowel in de zakelijke als privésfeer gelegen omstandigheden geschetst waaronder het verweten handelen heeft plaatsgevonden, heeft spijt betuigd en heeft maatregelen genomen ten aanzien van de kantoororganisatie teneinde soortgelijk handelen in de toekomst te voorkomen. Verweerder heeft geen derdengeldenrekening meer. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij hulp heeft gezocht en dat hij thans nog wordt gecoacht door collega-ondernemers.  Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij het advies van de deken, om de financiële administratie van zijn kantoor uit te besteden aan een accountant, ter harte neemt.

5.2     De deken heeft ter zitting van de raad verklaard dat verweerder volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek van de deken en de Unit Financieel Toezicht en dat verweerder onder financieel toezicht staat van het Bureau van de Orde. De deken heeft voorts ter zitting van de raad aangegeven dat naar zijn oordeel, mede gelet op de persoon en de houding van verweerder, kan worden volstaan met een voorwaardelijke schorsing.

5.3     De raad overweegt als volgt. Op grond van het voorgaande, in samenhang beschouwd, heeft verweerder met zijn handelen door schending van genoemde regels niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet en bovendien financieel niet integer gehandeld in de zin van artikel 10a lid 1 aanhef en sub d Advocatenwet. Verweerder heeft met zijn handelen, dat gedurende meerdere jaren heeft voortgeduurd en in meerdere dossiers heeft plaatsgevonden, het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

5.4     De raad acht de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk passend bij de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten. Anders dan de deken is de raad van oordeel dat niet kan worden volstaan met oplegging van deze maatregel (uitsluitend) in de voorwaardelijke vorm. De raad neemt daarbij mede in aanmerking dat verweerder reeds meerdere malen tuchtrechtelijk is veroordeeld. Ook weegt de raad mee dat door het Bureau van de Orde en de Unit Financieel Toezicht weliswaar niet is vastgesteld dat verweerder zich ten onrechte geldbedragen heeft toegeëigend, maar dat dit op basis van de onderzoeksrapportage en hetgeen de deken ter zitting van de raad desgevraagd heeft verklaard ook niet kan worden uitgesloten.

5.5     Voor wat betreft de duur van de op te leggen schorsing weegt de raad in het voordeel van verweerder mee dat hij zowel in zijn verweerschrift als in zijn optreden ter zitting uitdrukkelijk en op overtuigende wijze spijt heeft betuigd over zijn handelen en er blijk van heeft gegeven de ernst van de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten in te zien. De raad laat tevens meewegen dat verweerder geen derdengeldenrekening meer heeft en onder financieel toezicht van het Bureau van de Orde staat.

5.6     Alles afwegend is de raad van oordeel dat een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 16 weken, waarvan 12 voorwaardelijk, passend en geboden is.

6 KOSTENVEROORDELING

6.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

6.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-      verklaart het bezwaar gegrond;

-      legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 16 weken, waarvan 12 weken voorwaardelijk, op;

-      bepaalt dat het voorwaardelijk gedeelte van deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

-      stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-      stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-      bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-    de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-    de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.2;

-        bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot 2 jaar.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek en R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 19 december 2022