ECLI:NL:TADRSHE:2022:158 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-815/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:158
Datum uitspraak: 07-11-2022
Datum publicatie: 09-11-2022
Zaaknummer(s): 22-815/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft gehandeld binnen de beleidsvrijheid die haar toekwam. Het staat een advocaat die zich door haar cliënt bedreigd voelt vrij om daarvan aangifte bij de politie te doen. Advocaat heeft zich niet ontijdig of onzorgvuldig onttrokken.Klacht kennelijk ongegrond

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch
van 7 november 2022

in de zaak 22-815/DB/LI


naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:

verweerster

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 14 oktober 2022 met kenmerk K22-041 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager heeft zich in september 2021 tot verweerster gewend met het verzoek een procedure aanhangig te maken betreffende de omgang met zijn dochter. Verweerster heeft klager voorgesteld om hierover eerst schriftelijk contact op te nemen met Bureau Jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg heeft vervolgens een aantal voorwaarden gesteld om tot onbegeleide omgang tussen klager en zijn dochter te kunnen komen. Klager ging hiermee akkoord en voldeed aan de voorwaarden. Klager wenste daarna alsnog een kort geding te starten, omdat de omgangsregeling naar zijn mening onvoldoende tot stand kwam.

1.2 Verweerster heeft per email van 6 februari 2022 een eerste opzet van de kort geding dagvaarding aan klager toegezonden. Op 16 en 18 februari 2022 heeft verweerster een aangepaste dagvaarding aan klager toegezonden. Zij verzocht klager haar te berichten of hij hiermee in kon stemmen. Klager heeft op 18 februari 2022 telefonisch aan het kantoor van verweerster bericht dat hij niet akkoord was met indiening van de dagvaarding. Verweerster heeft per e-mail van 18 februari 2022 geantwoord dat klager opheffing van het contactverbod met de moeder van zijn dochter, verder te noemen de moeder, kon vragen. Verweerster schreef onder meer het volgende : “(…..) Gezien het voorstaande doe ik je dan ook een laatste voorstel om tot een compromis te komen. Indien je akkoord gaat met de inhoud van de dagvaarding, zal ik zoals hiervoor aangegeven een toevoeging aanvragen en een verzoek indienen bij de Officier. Mocht het contactverbod er vóór de kort geding zitting af zijn, ben ik bereid de dagvaarding aan te passen”.  Klager heeft zich hiermee per email van 18 februari 2022 akkoord verklaard. Verweerster heeft vervolgens een concept brief aan de Officier strekkende tot opheffing van het contactverbod opgesteld en ter goedkeuring aan klager voorgelegd. Verweerster had in de brief onder meer opgenomen dat klager nooit eerder met politie en justitie in aanraking was geweest. Klager reageerde hierop als volgt : “Akkoord, er is inmiddels mail contact met de moeder, en is dus niet meer afhankelijk van BJZ of instanties, dit al sinds enkele weken of maanden. Ik ben vroeger, ver voor 2018 wel in aanraking gekomen met politie en justitie, doet niet ter zake. Ik vaarde al jaren schoon schip”. Intussen was door de moeder een bodemprocedure betreffende de omgang tussen klager en zijn dochter aanhangig gemaakt.

1.3 Klager heeft op 11 maart 2022 telefonisch aan verweerster laten weten dat hij ontstemd was dat verweerster de rechtbank onjuist had geïnformeerd. Verweerster heeft voorgesteld om een correctiemail aan de Officier te sturen. Klager stemde hier niet mee in en wenste dat alle correspondentie hierover werd opgenomen in een productie bij het verzoek tot opheffing van het contactverbod. Verweerster achtte dit niet nodig en vond een correctiemail aan de Officier voldoende. Klager heeft vervolgens zijn ongenoegen over de gang van zaken geuit. Verweerster heeft het telefoongesprek als bedreigend ervaren en na enige tijd beëindigd. Verweerster heeft per email van 11 maart 2022 het volgende aan de Officier geschreven: “(….) Abusievelijk staat in het verzoek vermeld dat cliënt nooit eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Volledigheidshalve deel ik u hierbij mede dat dit had moeten zijn dat hij recent net voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest dan wel dat deze weggelaten had kunnen worden uit het verzoek. Client hecht waarde aan deze correctie”.  

1.4 Verweerster heeft op 23 maart 2022 bij de politie aangifte van bedreiging tegen klager gedaan.

1.5 Een kantoorgenoot van verweerster heeft klager tijdens de zitting op 7 april 2022 in de door de moeder aanhangig gemaakte bodemprocedure bijgestaan. Daarna heeft (het kantoor van) verweerster zich als advocaat van klager onttrokken. 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

a) verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;

b) verweerster heeft zich op onjuiste wijze als advocaat van klager teruggetrokken.

Klager heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht:

2.2       Verweerster heeft de rechtbank onjuiste informatie verstrekt, terwijl deze door klager was gecorrigeerd. De zaak is niet in de juiste volgorde behandeld, zoals besproken. Verweerster heeft verschillende malen gedreigd met het doen van aangifte tegen klager en gedreigd dat klager het verloop van de zaak moet accepteren en anders een andere advocaat moet zoeken. Verweerster heeft haar werkzaamheden onevenwichtig en eenzijdig beëindigd, waardoor klager is benadeeld.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 De klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de eigen advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat  rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De Raad  toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Van een advocaat als professioneel belangenbehartiger mag worden verwacht dat hij regie voert in de zaak die hij voor zijn cliënt behandelt. (vgl. Hof van Discipline 29 oktober 2019 ECLI:NL:TAHVD:2019:171 en Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020;80).

Ad onderdeel a)

4.2 De voorzitter volgt klager niet in zijn stelling dat verweerster de belangen van klager niet heeft behartigd zoals van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerster heeft de aanpak van de zaak steeds met klager besproken en met instemming van klager gehandeld. Uit de overgelegde stukken volgt dat tussen klager en verweerster meermaals discussie heeft plaatsgevonden over de aanpak van de zaak. Verweerster heeft terecht gesteld dat het haar niet vrij stond om zonder toestemming processtukken in te dienen, maar dat zij evenmin was gehouden om processtukken in te dienen waar zij niet achter stond. Klager en verweerster zijn uiteindelijk overeengekomen dat verweerster namens klager om opheffing van het contactverbod tussen klager en de moeder zou vragen, wat verweerster ook heeft gedaan. Verweerster zag in de reactie van klager op haar conceptbrief aan de officier geen aanleiding om die brief aan te passen en heeft deze ongewijzigd aan de officier verzonden. Verweerster stelt in haar verweer dat zij de reactie van klager klaarblijkelijk niet goed had begrepen en dat zij, toen klager haar daar op wees, haar excuses heeft aangeboden en direct heeft voorgesteld om een correctiemail aan de Officier toe te sturen, wat zij ook heeft gedaan. Onder deze omstandigheden valt verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Dat verweerster niet heeft voldaan aan de wens van klager om alle correspondentie hierover in een productie aan het verzoekschrift tot te voegen valt binnen de vrijheid die verweerster als advocaat heeft bij de aanpak van de zaak. Ook overigens is niet gebleken dat verweerster de belangen van klager onvoldoende zorgvuldig heeft behandeld.

Ad onderdeel b)

4.3 Verweerster heeft het telefoongesprek met klager op 11 maart 2022 als zeer bedreigend ervaren, zelfs zodanig dat zij op 23 maart 2022 bij de politie aangifte van bedreiging tegen klager heeft gedaan. Het staat een advocaat, die zich door een cliënt bedreigd voelt, vrij om daarvan aangifte bij de politie te doen.  Onder die omstandigheden kan van die advocaat ook niet worden verwacht dat zij haar werkzaamheden voor die cliënt voortzet. Verweerster heeft zich tijdens de zitting op 7 april 2022 door een kantoorgenoot laten vervangen, zodat de belangen van klager niet werden geschaad en zich pas daarna als advocaat van klager onttrokken. Verweerster heeft zich niet onzorgvuldig of ontijdig als advocaat onttrokken. Ter zake valt haar tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen daarvan kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 november 2022.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 7 november 2022