ECLI:NL:TADRSHE:2022:146 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-258/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:146
Datum uitspraak: 24-10-2022
Datum publicatie: 25-10-2022
Zaaknummer(s): 22-258/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat over schending geheimhoudingsplicht. De raad is van oordeel dat verweerster, door aan de advocaat van de werkgever mede te delen dat klaagster openstond voor beëindiging en daarnaast te spreken over de beëindigingsvoorwaarden, niet alleen de op haar rustende geheimhoudingsplicht heeft geschonden maar ook klaagsters positie in het gerezen arbeidsgeschil heeft geschaad. Aldus heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden integriteit en vertrouwelijkheid. Deels gegrond. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 24 oktober 2022

in de zaak 22-258/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 9 december 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 30 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-111 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 september 2022. Daarbij waren klaagster en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. S, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klaagster van 12 april 2022, met bijlagen, de e-mail van verweersters gemachtigde van 31 augustus 2022, met bijlagen, de door verweersters gemachtigde ter zitting overgelegde pleitnotitieen hetgeen overigens ter zitting is verhandeld.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Klaagster heeft zich op 1 november 2021 voor rechtsbijstand in een arbeidsgeschil gewend tot verweersters kantoor. Klaagster was op dat moment arbeidsongeschikt en achtte zich niet in staat om zelf contact met haar werkgever te onderhouden. Mevrouw mr. K, juridisch medewerker bij verweersters kantoor, heeft een telefoongesprek gevoerd met klaagster.

2.3 Op 1 november 2021 heeft de eerste bespreking tussen klaagster en verweerster plaatsgevonden, waarbij zij hebben afgesproken dat verweerster de werkgever zou berichten dat in het vervolg alle communicatie via verweerster diende te verlopen. Bij e-mail d.d. 1 november 2021 heeft verweerster de opdracht aan klaagster bevestigd. Eveneens op 1 november 2021 heeft verweerster zich schriftelijk bij de werkgever als vertegenwoordigster van klaagster gemeld.

2.4 Op 2 november 2021 heeft de advocaat van de werkgever schriftelijk verklaard bereid te zijn tot overleg. Eveneens op 2 november 2021 heeft de advocaat van de werkgever telefonisch contact opgenomen met verweerster.

2.5 Op 5 november 2021 is klaagster voor een vakantie naar Italië vertrokken.

2.6 Op 12 november 2021 heeft een tweede telefoongesprek tussen verweerster en de advocaat van de werkgever plaatsgevonden. Tijdens dit telefoongesprek heeft verweerster tegen de advocaat van de werkgever gezegd dat klaagster wel openstond voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast hebben verweerster en de advocaat van de werkgever gesproken over de voorwaarden waaronder klaagster naar de inschatting van verweerster bereid zou zijn een regeling te treffen.

2.7 Bij e-mail d.d. 15 november 2021 heeft de advocaat van de werkgever verweerster als volgt bericht:

“(…) Wij bespraken reeds dat de verhouding tussen partijen verstoord is en u gaf mij aan dat u verwachtte dat een herstel van deze verstoring – als herstel mogelijk is – erg lastig zal worden. (….) Wij hebben dan ook eerst onderzocht of een beëindiging van de arbeidsovereenkomst een voor beide partijen wenselijkere oplossing betreft. U heeft cliënte vervolgens verzocht om een voorstel te doen ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.(…)

In deze e-mail heeft de advocaat van de werkgever namens de werkgever een beëindigingsvoorstel geformuleerd. Bij de e-mail was gevoegd de concept vaststellingsovereenkomst met addendum.

2.8 Op eveneens 15 november 2021, heeft verweerster klaagster als volgt bij e-mail bericht:

“Inmiddels heb ik een paar keer met de advocaat van jouw werkgever gesproken. Ik heb haar aangegeven dat jij wel open staat voor een beëindiging van de arbeidsovereenkomst maar dat je eerst voldoende hersteld moet zijn. In plaats van 1 maand, heb ik het weten ‘op te rekken’ naar 3 maanden opzegtermijn. Met andere woorden zou dan de einddatum van de arbeidsovereenkomst 1 maart 2022 zijn. Zie ook de bijlagen (…)”

Bij de e-mail was gevoegd het beëindigingsvoorstel van de advocaat van klaagster werkgever en de door die advocaat opgestelde concept vaststellingsovereenkomst. Verder heeft verweerster in deze e-mail een toelichting gegeven op de beëindigingsvoorwaarden en heeft zij klaagster geadviseerd om dit aanbod te accepteren.

2.9 Bij e-mail d.d. 16 november 2021 heeft klaagster verweerster als volgt bericht:

“Hierbij ontsla ik jou als mijn advocaat.

Gisteren, toen ik onderweg was naar Firenze airport, ontving ik onderstaande email van jou. Daarop heb ik meteen telefonisch contact met je opgenomen om te laten weten dat dit niet de bedoeling is. Ik heb jou nooit opdracht gegeven om te gaan onderhandelen over uitdiensttreding, al helemaal niet zonder inhoudelijk overleg en zonder medeweten van mij. (…)”

2.10 Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerster klaagster als volgt bericht:

“Met stijgende verbazing lees ik jouw bericht.

In het gesprek bij mij op kantoor, is wel degelijk besproken dat jij in onderling overleg de arbeidsovereenkomst zou willen beëindigen waarbij jij de komende tijd niet zou worden lastig gevallen door jouw werkgever en zou worden vrijgesteld van werkzaamheden. (…)”

2.11 Op deze e-mail heeft klaagster als volgt gereageerd:

“(…) Er zijn inderdaad verschillende zaken besproken. Het was zéker geen opdracht om te gaan onderhandelen zonder verder inhoudelijk met mij te overleggen! (…) De afspraak was dat ik voor herstelbevorderende vakantie zou gaan naar Italië en daarna zouden we verder kijken. Dát was de afspraak! (…)”

2.13 Op deze e-mail heeft verweerster als volgt gereageerd:

“(…) Ik heb altijd tegen de wederpartij gezegd dat jij de uiteindelijke beslissing neemt. En ja, ik heb inderdaad aangegeven dat jij open stond voor een beëindiging. Niets meer of minder. Vanuit dat oogpunt is dit voorstel gedaan. Ook niets meer of minder dan dat. (…)”

2.14 Op 9 december 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

1. Verweerster heeft, in strijd met haar geheimhoudingsplicht, zonder toestemming en tegen de kennelijke wil van klaagster, met de wederpartij onderhandeld over de beëindiging van het dienstverband.

2. Verweerster heeft klaagster niet geïnformeerd over deze onderhandelingen.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De raad stelt voorop dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënte te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter daarbij rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2 Klachtonderdeel 1

Klaagster verwijt verweerster dat zij, in strijd met haar geheimhoudingsplicht, zonder toestemming en tegen de kennelijke wil van klaagster, met de wederpartij heeft onderhandeld over de beëindiging van het dienstverband. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat op 1 november 2021 tussen klaagster en verweerster een intakegesprek heeft plaatsgevonden. Verweerster heeft de opdracht diezelfde dag schriftelijk aan klaagster bevestigd. Dat klaagster aan verweerster de opdracht heeft verstrekt om een beëindigingsregeling te treffen blijkt niet uit die opdrachtbevestiging en ook niet uit de overige stukken. Een schriftelijke vastlegging van de te voeren strategie ontbreekt.

5.3 Verweersters gemachtigde stelt dat verweerster niet aan de advocaat van de werkgever heeft meegedeeld dat klaagster niet terug wilde en schetst dat het telefonisch contact tussen verweerster en de advocaat van de werkgever vrijblijvend en verkennend was. Verweerster zelf heeft daarover, kort na dat telefonisch contact, echter aan klaagster medegedeeld in haar e-mailberichten d.d. 15 en 16 november 2021 dat zij bij de advocaat van de werkgever had aangegeven dat klaagster open stond voor een beëindiging van het dienstverband, dat zij de opzegtermijn had weten ‘op te rekken’ van één naar drie maanden en klaagster geadviseerd het aanbod onder twee bijkomende voorwaarden te accepteren met de mededeling ‘3 maanden lang doorbetalen en vrijstelling is echt prima!’. Ter zitting van de raad heeft verweerster op de vraag van de voorzitter, of het door de werkgever geformuleerde beëindigingsvoorstel naar het oordeel van verweerster een goed voorstel was, geantwoord: “Ik had in ieder geval een voorstel, dat had ik bereikt”. In lijn met het voorgaande is dat de advocaat van de werkgever bij e-mail van 15 november 2021 aan verweerster heeft bevestigd dat verweerster aan de werkgever het verzoek had gedaan om een beëindigingsvoorstel te formuleren.

5.4 De raad stelt op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht dan ook vast dat verweerster aan de advocaat van de werkgever heeft medegedeeld dat klaagster openstond voor beëindiging van het dienstverband en dat verweerster en de advocaat van de werkgever hebben gesproken over de voorwaarden waaronder klaagster naar de inschatting van verweerster bereid zou zijn een regeling te treffen. De raad is van oordeel dat verweerster, door aan de advocaat van de werkgever mede te delen dat klaagster openstond voor beëindiging en daarnaast te spreken over de beëindigingsvoorwaarden, niet alleen de op haar rustende geheimhoudingsplicht heeft geschonden maar ook klaagsters positie in het gerezen arbeidsgeschil heeft geschaad. Aldus heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden integriteit en vertrouwelijkheid. Klachtonderdeel 1 is derhalve gegrond.

5.5 Klachtonderdeel 2

Klaagster verwijt verweerster daarnaast dat verweerster klaagster niet heeft geïnformeerd over de met de advocaat van de werkgever gevoerde onderhandelingen. De raad overweegt dat van een advocaat mag worden verwacht dat deze zijn cliënt op de hoogte houdt van belangrijke informatie, feiten en afspraken (gedragsregel 16). Vast staat dat verweerster en de advocaat van de werkgever op 2 en 12 november 2021 telefonisch contact hebben gehad. Verder staat vast dat klaagster op 5 november 2021 voor een vakantie naar Italië is vertrokken.

5.6 Verweerster heeft aangevoerd dat zij klaagster niet van de telefoongesprekken op de hoogte heeft gesteld omdat daarvoor, gezien de verkennende aard van de telefoongesprekken, niet direct aanleiding bestond en omdat klaagster nu juist naar Italië was gegaan om tot rust te komen.

5.7 De raad oordeelt als volgt. In de gegeven omstandigheden was het niet onbegrijpelijk dat verweerster klaagster gedurende haar verblijf in Italië uit de wind wilde houden. Toen verweerster op 15 november 2021 van de advocaat van de werkgever een concreet en schriftelijk voorstel ontving, heeft zij dit voorstel direct, voorzien van een toelichting en een positief advies, aan klaagster doorgestuurd. De raad is van oordeel dat verweerster van deze aanpak geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel 2 is dan ook ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden integriteit en vertrouwelijkheid. Verweerster werd reeds eerder tuchtrechtelijk veroordeeld. De raad acht in deze een berisping een passende maatregel.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht deelsgegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

- verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. W.A.A.J. Fick-Nolet en A.A.M. Schutte, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2022.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 24 oktober 2022