ECLI:NL:TADRSHE:2022:143 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-389/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:143
Datum uitspraak: 17-10-2022
Datum publicatie: 18-10-2022
Zaaknummer(s): 22-389/DB/ZWB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft niet die zorgvuldigheid betracht die van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Advocaat heeft de inhoud van de opdracht niet bevestigd, klager niet bijgestaan bij het opstellen van de schadestaat en de zitting van de Geschillencommissie, klager niet gewezen op een fatale beroepstermijn en zijn werkzaamheden tijdens die termijn beëindigd zonder klager naar een andere advocaat te verwijzen.Klacht gegrond, berisping

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 17 oktober 2022

in de zaak 22-389/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 18 augustus 2021, door het buro van de Orde van Advocaten ontvangen op 20 augustus 2021, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 10 mei 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-081 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 augustus 2022. Daarbij was klager aanwezig. Verweerder heeft de raad op 11 augustus 2022 bericht vanwege medische redenen niet ter zitting te zullen verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.

2 FEITEN

2.1 Klager heeft op 25 september 2019 bij het E-ziekenhuis, verder te noemen het ziekenhuis, een klacht over dr. K ingediend. Het bestuur van het ziekenhuis heeft de klacht afgewezen. Vervolgens heeft klager op 30 maart 2020 een klacht over dr. K bij de Geschillencommissie zorg ingediend.

2.2 Klager heeft zich in november 2020 tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in de letselschadezaak.

2.3 Verweerder heeft klager bij brief van 29 december 2020 op basis van de door hem ontvangen stukken bericht dat een aansprakelijkstelling van het ziekenhuis diende plaats te vinden en dat hij voor de vergoeding van zijn werkzaamheden een toevoeging zou aanvragen. Verweerder heeft op 8 januari 2021 een toevoegingsaanvraag bij de Raad voor Rechtsbijstand ingediend. Bij beslissing van 13 januari 2021 is de toevoeging verleend.

2.4 Bij brief van 26 januari 2021 heeft verweerder aan klager bericht dat de toevoeging was ontvangen en dat hij zijn werkzaamheden zou aanvangen. Verweerder verzocht klager om hem te informeren naar de stand van zaken van de procedure bij de Geschillencommissie zorg.  

2.5 Op 26 februari 2021 heeft de mondelinge behandeling van de klacht door de Geschillencommissie zorg plaatsgevonden. Verweerder was hierbij niet aanwezig. De geschillencommissie zorg heeft de klacht bij beslissing van 26 februari 2021, verzonden per e-mail op 6 april 2021 en  per post op 16 april 2021 gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard.

2.6 Verweerder heeft klager bij brief van 26 mei 2021 geadviseerd af te zien van een gerechtelijke procedure en in plaats daarvan in overleg te treden met het ziekenhuis over een financiële regeling. Klager heeft verweerder per e-mail van 31 mei 2021 bericht het niet eens te zijn met verweerder. Klager heeft per email van 1 juni 2021 aan verweerder zijn excuses aangeboden voor zijn email van 31 mei 2021. Klager heeft op 7 juni 2021 aan het kantoor van verweerder bericht dat verweerder zijn werkzaamheden voor hem diende te staken. Verweerder heeft bij brief van 7 juni 2021 aan klager bevestigd zijn werkzaamheden, zonder verder tegenbericht, voor klager te zullen beëindigen.

2.7 Klager heeft verweerder op 1 juli 2021 aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade, als gevolg van de onjuiste informatie van verweerder over de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt tegen de beslissing van de Geschillencommissie. Op 5 juli 2021 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend. Verweerder heeft klager bij brief van 19 juli 2021 bericht de klacht aan de (plaatsvervangend) klachtenfunctionaris te zullen doorzenden. De klachtenfunctionaris heeft bij brief van 1 september 2021 inhoudelijk gereageerd op de klacht van klager over verweerder.

2.8 Klager heeft zich bij brief van 18 augustus 2021 met een klacht over verweerder tot het buro van de Orde van Advocaten gewend.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

a. Verweerder heeft geen schadestaat opgesteld;

b. Verweerder heeft klager niet bijgestaan tijdens de zitting van de Geschillencommissie zorg op 26 februari 2021;

c. Verweerder heeft klager onjuist geïnformeerd over de beroepstermijn;

d. Verweerder wisselde plotseling en onbegrijpelijk van strategie;

e. Verweerder heeft zich discriminerend over klager uitgelaten.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Toetsingskader

5.1 De klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat  rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De Raad  toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (Hof van Discipline 29 oktober 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:171 en Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020;80).

Ad onderdelen a en b

5.2 Klager verwijt verweerder in de klachtonderdelen a en b nalatig handelen. De raad zal de klachtonderdelen a en b, gelet op de onderlinge samenhang gelijktijdig beoordelen.

5.3 Klager was verwikkeld in een geschil met ziekenhuis X. Klager heeft zich in november 2020 tot verweerder gewend met het verzoek hem in de letselschadezaak tegen het ziekenhuis bij te staan. Op het moment dat klager zich tot verweerder wendde was bij de Geschillencommissie zorg al een klacht van klager over dr. K in behandeling. Verweerder heeft klager bij brief van 29 december 2020 bericht dat een aansprakelijkstelling van het ziekenhuis diende plaats te vinden en dat hij voor zijn werkzaamheden een toevoeging zou aanvragen. Verweerder heeft geen schriftelijke bevestiging met een duidelijke beschrijving van de inhoud van de opdracht aan klager toegezonden. Omdat verweerder aan klager heeft bericht dat hij hem zou bijstaan in de aansprakelijkheidskwestie tegen het ziekenhuis en door hem voor de vergoeding van zijn werkzaamheden in die zaak een toevoeging is aangevraagd, mocht klager van verweerder verwachten dat hij hem ook zou bijstaan bij het opmaken van de schadestaat. Het bepalen van de omvang van de schade is immers relevant in een aansprakelijkheidskwestie. Klager heeft voorts, gelet op de stand van de procedure in november 2020, mogen begrijpen dat hij bij het verdere verloop van de procedure bij de Geschillencommissie zorg door verweerder zou worden bijgestaan. Voorzover verweerder met klager heeft afgesproken dat hij klager niet zou bijstaan in de klachtprocedure bij de Geschillencommissie zorg had het op de weg van verweerder gelegen dit in een heldere schriftelijke opdrachtbevestiging aan klager vast te leggen. Omdat verweerder heeft nagelaten de opdracht schriftelijk vast te leggen komt een eventueel misverstand hierover voor risico van verweerder, wat verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. De raad zal de onderdelen a en b gegrond verklaren.

Ad onderdeel c

5.4 Verweerder heeft klager op 26 mei 2021 op grond van de beslissing van de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en het bindende advies van de Geschillencommissie zorg van 26 februari 2021 geadviseerd van een civielrechtelijke procedure tegen het ziekenhuis af te zien. Het advies van verweerder was dus mede gebaseerd op het nog niet onherroepelijke bindende advies van de Geschillencommissie zorg. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om klager in zijn advies op de mogelijkheid van beroep tegen dat bindende advies en de termijn waarbinnen het beroep diende te worden ingesteld te wijzen en hem te informeren over de kansen en risico’s van een beroepsprocedure. Verweerder heeft voorts lopende de beroepstermijn zijn werkzaamheden gestaakt zonder klager op het verstrijken van de fatale termijn te wijzen.. Het valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij klager zowel in zijn advies van 26 mei 2021 als bij de beëindiging van zijn werkzaamheden niet heeft gewezen op de mogelijkheid van beroep tegen het bindende advies van de Geschillencommissie en de beroepstermijn. Klachtonderdeel c is daarom gegrond.

Ad onderdeel d

5.5 Verweerder heeft klager in december 2020 geadviseerd het ziekenhuis aansprakelijke te stellen, terwijl hij klager op 26 mei 2021 heeft op basis van het onderliggende dossier geadviseerd om geen gerechtelijke procedure aanhangig te maken. Het staat een advocaat vrij om, na bestudering van het dossier en op grond van nadere informatie, zijn cliënt te adviseren van een procedure af te zien. Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven, op grond waarvan hij klager adviseerde af te zien van een civielrechtelijke procedure en een (financiële) regeling met het ziekenhuis te betrachten. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Klachtonderdeel d is ongegrond.

Ad onderdeel e

5.6 De raad kan op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen dat verweerder zich discriminerend over klager heeft uitgelaten. Dit verwijt kan daarom niet worden vastgesteld. De raad zal klachtonderdeel e ongegrond verklaren. 

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft jegens klager niet die zorgvuldigheid betracht die van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerder heeft de inhoud van de opdracht niet bevestigd, klager niet bijgestaan bij het opstellen van de schadestaat en de zitting van de Geschillencommissie, klager niet gewezen op een fatale beroepstermijn, zelfs niet toen hij zijn werkzaamheden  beëindigde. De raad acht gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en de nadelige gevolgen daarvan voor klager de maatregel berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht [gedeeltelijk] gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn/haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a, b en c gegrond;

- verklaart de klachtonderdelen d en e ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2022.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 17 oktober 2022