ECLI:NL:TADRSHE:2022:109 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-133/DB/ZWB
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2022:109 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-07-2022 |
Datum publicatie: | 03-08-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-133/DB/ZWB |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen advocaten als bestuurders van advocatenkantoor. In de specifieke omstandigheden was het beroep van verweerders op het relatiebeding van een voormalig kantoorgenoot jegens klager een gedraging die een behoorlijk advocaat niet betaamt en door desondanks zo te handelen heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur ondermijnd. Gegrond met waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 25 juli 2022
in de zaak 21-133/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 2 april 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 15 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-042 (1376861) van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is – gezamenlijk met de klacht van klager tegen mr. S. – behandeld op de zitting van de raad van 16 mei 2022. Daarbij waren aanwezig klager, zijn gemachtigde, verweerder en mr. S. Door de gemachtigde van klager en verweerder zijn spraakaantekeningen overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van verweerder van 14 april 2022 met de aanvullende productie 16.
2 FEITEN
2.1 Op 19 februari 2019 heeft klager een overeenkomst van opdracht gesloten met X. Advocaten om hem juridische bijstand te verlenen in een arbeidsgeschil tussen klager en zijn voormalige werkgever.
2.2 Verweerder en mr. S zijn de bestuurders van X. Advocaten. De arbeidszaak werd (voornamelijk) behandeld door mr. S (hierna te noemen: mr. S), destijds werknemer van X. Advocaten.
2.3 Per e-mailbericht van 9 juli 2019 laat mr. S het volgende aan klager weten: “(…) De zittingen waarop onze verzoeken zal worden behandeld, zijn bepaald op 17 september 2019 om 13:30 uur en 23 september 2019 om 11:00 uur. Ik verwacht dat de wederpartij niet enkel mondeling en ter zitting verweer zal voeren, maar dat ze ook twee (dikke) verweerschriften zullen indienen.
Daarnaast geldt ook het volgende. Ik zal aan het einde van deze maand X. Advocaten verlaten. R. zal vanaf juli 2019 de behandeling van mijn lopende zaken overnemen, waaronder ook uw zaak, de zitting bijwonen en je voorbereiden op de zitting. Wij zullen de komende weken voor een soepele overdracht zorgdragen.”
2.4 Na voormeld e-mailbericht van 9 juli 2019 heeft klager verweerder dringend en herhaaldelijk verzocht of mr. S de arbeidszaak van klager bij de nieuwe werkgever van mr. S verder kan blijven behandelen. Echter, in de arbeidsovereenkomst tussen X.Advocaten en mr. S is een relatiebeding opgenomen en verweerder heeft klager laten weten dat X Advocaten mr. S (in beginsel) zou houden aan dat relatiebeding.
2.5 Het is partijen niet gelukt om de impasse met betrekking tot het relatiebeding te doorbreken, zodat klager uiteindelijk een andere advocaat heeft ingeschakeld om zijn arbeidszaak verder te behandelen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Volgens klager is er sprake van handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Ook heeft verweerder volgens klager in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit uit artikel 10a lid 1 onder d. Advocatenwet. Concreet verwijt klager verweerder dat hij bij zijn beslissing om mr. S (zonder meer) aan het overeengekomen relatiebeding te houden onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klager en ten onrechte weigerde om op redelijke voorwaarden mee te werken aan verdere behandeling van de zaak door mr. S.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad zal eerst ingaan op de twee formele verweren die verweerder voert. Allereerst voert verweerder aan dat de klacht van klager niet onder het tuchtrecht valt, maar (alleen) onder het civiele recht. Dit verweer slaagt niet. Weliswaar handelde verweerder bij het verwijt dat klager hem maakt in zijn hoedanigheid van (mede)bestuurder van X. Advocaten en niet als advocaat, maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid blijft op hem het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht van toepassing, indien zijn gedrag het vertrouwen in de advocatuur ondermijnt. De vraag of daarvan sprake is, zal de raad beantwoorden na de beoordeling van het tweede formele verweer. Verweerder voert namelijk ook aan dat de klacht van klager ontijdig is. Echter, klager heeft – zoals verweerder zelf ook erkent in zijn antwoord – de klacht (ruimschoots) ingediend binnen de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 onder a. Advocatenwet. Daarom is klager ontvankelijk in zijn klacht.
5.2 Wat betreft de inhoudelijke beoordeling stelt de raad voorop dat het verweerder als medebestuurder van X Advocaten en (dus) medewerkgever van mr. S in beginsel vrijstond om met mr. S een relatiebeding over een te komen en om mr. S aan dat relatiebeding te houden. Echter, in de omstandigheden van het geval is de raad van oordeel dat verweerder door zijn opstelling het vertrouwen in de advocatuur heeft ondermijnd en zich niet heeft gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Daarom zal de raad de klacht van klager gegrond verklaren. De raad zal dit oordeel in het onderstaande nader motiveren.
5.3 De relevante omstandigheden om van het eerdergenoemde uitganspunt af te wijken zijn de volgende. Klager is in een voor hem cruciale arbeidszaak in februari 2019 bij X. Advocaten terecht gekomen. Daar werd hij gekoppeld aan de arbeidsrechtspecialist van het kantoor mr. S. Klager en mr. S hebben de zaak vervolgens intensief besproken en de processtukken opgesteld. Dit waren uitgebreide werkzaamheden, getuige het daarmee gemoeide honorarium van ruim € 20.000,00. Bovendien is daarbij tussen klager en mr. S een vertrouwensband ontstaan. Tot 9 juli 2019 ging klager er daarom – logischerwijs – van uit dat mr. S hem tot het einde van de arbeidszaak zou bijstaan. Echter, (pas) op dat moment ontving klager het in 2.3 deels geciteerde e-mailbericht van mr. S, terwijl mr. S al op 29 mei 2019 zijn arbeidsovereenkomst met X Advocaten had opgezegd. Weliswaar heeft klager verweerder na 9 juli 2019 dringend en herhaaldelijk verzocht om toe te staan dat mr. S de zaak zou blijven behandelen, maar dat verzoek was tevergeefs. Ook een voorstel van klager om daarvoor een vergoeding van € 1.000,00 te betalen mocht niet baten. Van deze omstandigheden oordeelt de raad met name de volgende van doorslaggevend belang:
- in de zaak was al voor ruim € 20.000,00 gedeclareerd;
- de zaak bevond zich in een vergevorderd stadium;
- klager is laat geïnformeerd over het vertrek van mr. S en (de gevolgen van) het relatiebeding.
Weliswaar heeft mr. S zich bereid verklaard om de zaak verder te behandelen, maar het stond klager vrij om daar geen vertrouwen in te hebben. Kortom, in deze specifieke omstandigheden was het beroep van verweerder op het relatiebeding met mr. S jegens klager een gedraging die een behoorlijk advocaat niet betaamt en door desondanks zo te handelen heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur ondermijnd.
6 MAATREGEL
6.1 De raad oordeelt de maatregel van een waarschuwing passend en geboden. Immers, in beginsel is het verweerder als medebestuurder van X. Advocaten toegestaan om mr. S aan een overeengekomen relatiebeding te houden. Alleen door de concrete omstandigheden leverde dat in dit geval een gedraging op die klachtwaardig is. Verder is bij het bepalen van de zwaarte van de maatregel van belang dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zou de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet normaal gesproken veroordelen in de daar genoemde proceskosten. Echter, gezien de samenhang en gezamenlijke behandeling van deze zaak met zaak 22-132/DB/ZWB zal alleen in laatstgenoemde zaak een kostenveroordeling worden uitgesproken.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, en mrs. A.A.M. Schutte en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. J. Elissen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 25 juli 2022