ECLI:NL:TADRSHE:2021:73 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-325/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:73
Datum uitspraak: 23-04-2021
Datum publicatie: 23-04-2021
Zaaknummer(s): 21-325/DB/ZWB
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat wordt verdacht van handel/invoer in harddrugs en witwassen. De advocaat betwist iedere betrokkenheid bij handel/invoer in harddrugs en witwassen. Naar het oordeel van de raad kan aan de hand van hetgeen thans aan de raad aan bevindingen voorvloeiende uit het strafrechtelijk onderzoek is gepresenteerd, mede in het licht van  de verklaringen van verweerder, niet althans onvoldoende worden vastgesteld dat er sprake is van ernstige vermoedens van strafbaar handelen van verweerder. Hierdoor kan evenmin worden vastgesteld dat er sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang is geschaad of dreigt te worden geschaad. De enkele verdenking van strafbaar handelen is daartoe onvoldoende. Verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet wordt afgewezen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 23 april 2021

in de zaak 21-325/DB/ZWB/D

naar aanleiding van het verzoek op grond van artikel 60ab Advocatenwet van:

deken

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Per e-mail van 9 april 2021 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een verzoek op grond van artikel 60ab Advocatenwet bij de raad ingediend.

1.2    De griffier van de raad heeft de deken en verweerder per aangetekende email opgeroepen om ter zitting van de raad van 19 april 2021 te verschijnen.

1.3    Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 19 april 2021 met gesloten deuren in aanwezigheid van de deken, bijgestaan door mr. R., adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. B., advocaat.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de e-mails van de deken van 9 en 15 april 2021, met bijlagen en de e-mails van de gemachtigde van verweerder van 16 en 18 april 2021, met bijlagen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder staat sinds  februari 2019 op het tableau ingeschreven als advocaat. Verweerder is advocaat-stagiaire. De patroon van verweerder is mr. X.

2.2    In de periode september 2019–oktober 2020 zijn bij de politie meerdere meldingen van informanten binnengekomen betreffende betrokkenheid van verweerder en de broer van verweerder bij cocaïnehandel. In de periode van mei 2020–maart 2021 heeft politieonderzoek plaatsgevonden. Hierbij is gebruik gemaakt van diverse bijzondere opsporingsmiddelen.

2.3    Op 9 maart 2021 heeft een doorzoeking onder leiding van de rechter-commissaris in de woning van verweerder plaatsgevonden. Tijdens deze doorzoeking zijn meerdere zaken in beslag genomen, waaronder vijf horloges (waarvan vier van het merk Rolex),een laptop, een I-pad, twee I-phones en een geldbedrag van in totaal € 46.745,00. Na de doorzoeking op 9 maart 2021 heeft een gesprek tussen de deken, de adjunct-secretaris van de orde van advocaten, verweerder en de patroon van verweerder plaatsgevonden.

2.4    Op 17 maart 2021 heeft contact tussen de deken en het Openbaar Ministerie plaatsgevonden. Aan de deken is kenbaar gemaakt dat verweerder werd verdacht van betrokkenheid bij grootschalige handel in cocaïne in georganiseerd verband en witwassen. De hoofdofficier van Justitie heeft per email van 18 maart 2021 aan de deken melding gemaakt van een voorval.  De melding hield in dat verweerder op 2 november 2020 in Duitsland als bestuurder van een auto, nabij de grens met Nederland, is gecontroleerd. Verweerder kwam vanuit Nederland. De heer A zat op de passagiersstoel naast verweerder. De heer A werd gefouilleerd, waarbij onder de kleding van de heer A een bedrag van € 100.000,- aan contanten werd aangetroffen. De heer A heeft verklaard dat dit geldbedrag aan hem toebehoorde en dat verweerder hiermee niets te maken had. De hoofdofficier meldde dat nog niet bekend was hoe de zaak door de Duitse Justitie afgedaan zal worden. De hoofdofficier heeft het voorval niettemin aan de deken gemeld, omdat het pakket met het geld zichtbaar was en verweerder de auto bestuurde.

2.5    De zaaksofficier van Justitie heeft op 19 maart 2021 een notitie aan de deken toegezonden. Hierin staat onder meer het volgende : “(Verweerder) wordt verdacht van handel/invoer van harddrugs. Gedurende het onderzoek is duidelijk geworden dat verdachte gebruik heeft gemaakt van zogenaamde crypto telefoons. Het is bekend dat deze toestellen binnen de criminele wereld veelvuldig gebruikt worden ter afscherming van communicatie. Verdacht gebruikte toestellen voorzien van de “SKY applicatie”  (……..)”.

2.6    Op 22 maart 2021 heeft een tweede gesprek tussen de deken, de adjunct-secretaris van de orde van advocaten, verweerder, bijgestaan door zijn advocaat (gemachtigde in deze zaak) en de patroon van verweerder plaatsgevonden. Verweerder heeft tijdens dit gesprek verklaard dat een bedrag van ruim € 46.000,- in beslag was genomen. Hij verklaarde dat het geld niet aan hem toebehoorde. Verweerder heeft niet kenbaar gemaakt aan wie het geld wel toebehoorde en om welke reden het geld zich in zijn woning bevond.

2.7    De officier van justitie schreef op 23 maart 2021 onder meer het volgende aan de deken: “In aanvulling op de vrijdag jl. aan u verzonden notitie inz. (verweerder), kan ik u namens de zaaksofficier nog melden dat de verdenking behalve op de reeds genoemde Opiumwet, ook op witwassen berust. Dit op basis van de in de eerdergenoemde notitie vermelde feiten en omstandigheden.”

2.8    De zaaksofficier heeft op 6 april 2021 een nadere notitie aan de deken toegezonden. Hierin staat onder meer vermeld dat verweerder wordt verdacht van handel/invoer van harddrugs en van witwassen.

3    VERZOEK

3.1    De deken verzoekt de raad om verweerder voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk te schorsen, in verband met het feit dat jegens verweerder een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor het in artikel 46 Advocatenwet beschermde belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad.

De deken heeft zijn verzoek als volgt toegelicht:

3.2    Vast staat dat in de woning van verweerder een bedrag ad € 46.745,00 aan contanten en vijf horloges (met een geschatte waarde van € 115.000,-) zijn aangetroffen. De aangetroffen contanten zijn op ongebruikelijke plaatsen gevonden en staan niet in verhouding tot de legale inkomsten van verweerder.

3.3    Verweerder wordt voorts op grond van uitvoerig onderzoek verdacht van handel/invoer van harddrugs en witwassen. Door de verdenking van handelen in strijd met de Opiumwet en de verdenking van witwassen, is het ernstig vermoeden gerezen dat verweerder zich heeft gedragen op een wijze die een advocaat niet betaamt als bedoeld  in artikel 46 Advocatenwet. De verdenkingen tegen verweerder betreffen gedragingen die absoluut ongeoorloofd worden geacht. Verweerder heeft de kernwaarde integriteit geschonden en het vertrouwen in de advocatuur in hoge mate geschaad. Verweerder is bovendien met name werkzaam in het rechtsgebied strafrecht. De ernst van de verdenkingen en de reeds vaststaande feiten maken dat niet gewacht kan worden met de indiening van het verzoek tot schorsing met onmiddellijke ingang.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen het verzoek van de deken verweer gevoerd. Verweerder betwist kort gezegd dat hij zich aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt en dat uit de stukken een ernstig vermoeden daartoe blijkt. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Ingevolge het bepaalde in artikel 60ab Advocatenwet kan een advocaat door de raad op verzoek van de deken met onmiddellijke ingang worden geschorst, indien jegens hem een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang is geschaad of dreigt te worden geschaad. Het in de artikelen 46 e.v. Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening door advocaten te waarborgen. Het tuchtrecht voor advocaten is alleen dan van toepassing op de handelwijze van een advocaat in privé indien deze handelwijze op enige wijze betrekking heeft op diens praktijkuitoefening als advocaat dan wel indien die advocaat zich in privé zodanig gedraagt dan wel misdraagt, dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd. De verdenking van verweerder van strafbare feiten heeft betrekking op gedragingen van verweerder in privé. Omdat de verdenking van verweerder geen betrekking heeft op diens praktijkuitoefening als advocaat, resteert ter beoordeling van de raad de vraag of er jegens verweerder een ernstig vermoeden is gerezen dat hij zich in privé zodanig heeft gedragen dan wel misdragen, dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd.

5.2    Vast staat dat naar aanleiding van meerdere meldingen van informanten gedurende tien maanden politieonderzoek is gedaan naar mogelijke betrokkenheid van verweerder bij cocaïnehandel. Op grond van dit onderzoek is op 9 maart 2021 een doorzoeking in de woning van verweerder gedaan, waarbij onder meer een bedrag van € 46.715,- aan contanten en een vijftal horloges met een hoge waarde zijn aangetroffen en in beslag genomen. Dit heeft geleid tot een verdenking van witwassen.

5.3    Verweerder wordt verdacht van ernstige misdrijven, waarvoor geldt dat indien deze door een advocaat zijn gepleegd, daardoor het vertrouwen in de advocatuur ernstig kan worden geschaad. Om op grond van die verdenking vast te kunnen stellen dat sprake is van een ernstig vermoeden van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in privé, waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, of dreigt te worden geschaad, moet wel sprake zijn van ernstige vermoedens van het strafbaar handelen waarvan verweerder wordt verdacht.

5.4    In de zaak van verweerder hebben de bevindingen tijdens het politieonderzoek en het resultaat van de doorzoeking er toe geleid dat verweerder wordt verdacht van handel/invoer van harddrugs en van witwassen, waarvan door de officier van justitie melding is gedaan aan de deken. Verweerder betwist iedere betrokkenheid bij handel/invoer van harddrugs en witwassen. Het strafrechtelijk onderzoek tegen verweerder is nog lopende en de beslissing over vervolging van verweerder moet nog worden genomen. Verweerder is nog niet gehoord en evenmin aangehouden. Naar het oordeel van de raad kan aan de hand van hetgeen thans aan de raad aan bevindingen  voorvloeiende uit het strafrechtelijk onderzoek is gepresenteerd, mede in het licht van  de verklaringen van verweerder, niet althans onvoldoende worden vastgesteld dat er sprake is van ernstige vermoedens van strafbaar handelen van verweerder. Hierdoor kan evenmin worden vastgesteld dat er sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang is geschaad of dreigt te worden geschaad. De enkele verdenking van strafbaar handelen is daartoe onvoldoende.

5.5    De raad overweegt daartoe dat weliswaar bij de doorzoeking een groot bedrag aan contanten en een vijftal horloges met een hoge waarde in de woning van verweerder zijn aangetroffen, maar verweerder heeft voor de aanwezigheid van deze zaken ter zitting van de raad een verklaring gegeven en verklaringen van derden overgelegd. Deze verklaringen dienen in het kader van het strafrechtelijk onderzoek nader te worden onderzocht. De enkele aanwezigheid van een grote hoeveelheid contanten en de horloges met een hoge waarde in de woning van verweerder is, hoe ongebruikelijk ook, onvoldoende om op grond hiervan vast te kunnen stellen dat sprake is van een ernstig vermoeden van witwassen. Uit hetgeen in de stukken is gerelateerd volgt voorts in onvoldoende mate  een ernstig vermoeden van betrokkenheid van verweerder bij de handel in verdovende middelen. 

5.6    De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet van de deken dient te worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

wijst het verzoek van de deken ex artikel 60ab Advocatenwet af

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken op 23 april 2021.

Griffier    Voorzitter