ECLI:NL:TADRSHE:2021:69 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-839/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:69
Datum uitspraak: 12-04-2021
Datum publicatie: 21-04-2021
Zaaknummer(s): 20-839/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Klacht over kwaliteit van de dienstverlening deels niet-ontvankelijk op grond van art. 46g Advocatenwet, deels ongegrond en deels gegrond. Vast staat dat klager verweerder op 25 oktober 2017 aansprakelijk heeft gesteld en dat verweerder de claim eerst op 23 en 26 februari 2018 heeft doorgeleid aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. De raad is van oordeel dat verweerder te weinig voortvarendheid heeft betracht na ontvangst van de aansprakelijkstelling. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 12 april 2021

in de zaak 20-839/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 15 april 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) via een webformulier een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 4 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-055 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 februari 2021. Verweerder is verschenen. Klager is niet verschenen.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9 en van de nagekomen stukken van klager d.d. 10 november 2020 en 19 januari 2021.  

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager en diens zuster werden in een huurgeschil met hun verhuurder bijgestaan door mr. A. Verweerder heeft op 9 december 2016 de behandeling van de zaak van mr. A overgenomen.

2.3    Op 11 januari 2017 heeft verweerder een conclusie van antwoord ingediend bij de rechtbank. Verweerder heeft klager en diens zuster tijdens een comparitie van partijen 29 maart 2017 bijgestaan. Op 13 april 2017 heeft verweerder een akte ingediend, waarmee de laatste inhoudelijke proceshandeling in de procedure in eerste aanleg is verricht. Bij vonnis d.d. 23 augustus 2017 heeft de kantonrechter de door de verhuurder gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming toegewezen.

2.4    Op 25 oktober 2017 hebben klager en diens zuster het vertrouwen in verweerder opgezegd en hebben zij zich tot een andere advocaat gewend, die namens hen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis en hen in de appelprocedure heeft bijgestaan. Het Hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

2.5    Klager heeft verweerder bij e-mail d.d. 25 oktober 2017 aansprakelijk gesteld voor beweerdelijke beroepsfouten. Verweerder heeft bij e-mail d.d. 15 december 2017 op de aansprakelijkstelling gereageerd.

2.6    Verweerder heeft de aansprakelijkstelling op 23 en 26 februari 2018 gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. De verzekeraar heeft de claim in behandeling genomen en aansprakelijkheid bij brief d.d. 12 juli 2018 afgewezen.

2.7    De klachtenfunctionaris van verweerders kantoor heeft klagers klachten op 24 september 2019 in behandeling genomen. Bij brief d.d. 30 september 2019 heeft de klachtenfunctionaris op de klachten gereageerd.

2.8    Klager heeft op 4 november 2019 om een urenspecificatie verzocht. Verweerder heeft op 20 december 2019 aan dit verzoek gehoor gegeven.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat:

1A. hij niet naar behoren met klager heeft gecommuniceerd tijdens de behandeling van de zaak;

1B. hij niet naar behoren met klager heeft gecommuniceerd naar aanleiding van klagers aansprakelijkstelling;

2. hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden;

3. er sprake is van excessief declareren alsmede onzorgvuldigheid ten aanzien van de financiën;

4. hij klager onjuist heeft geïnformeerd;

5. hij klagers belangen niet naar behoren heeft behartigd en beroepsfouten heeft gemaakt.

3.2    Toelichting:

    Ad klachtonderdelen 1A, 4 en 5: Verweerder heeft niet, dan wel niet tijdig, dan wel onvoldoende overleg gepleegd met klager en diens zuster over de conclusie van antwoord en de te volgen strategie. Verweerder heeft niet de gewenste strategie gevoerd, heeft geen overleg gepleegd over de te zetten stappen en verkregen nieuwe informatie. Verweerder was niet goed geïnformeerd na overname van het dossier en heeft niet opgemerkt dat het proces-verbaal onvolledig was.

    Ad klachtonderdeel 1B: Verweerder heeft de aansprakelijkstelling niet onverwijld doorgestuurd aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en heeft te lang gewacht met het verstrekken van de urenspecificatie.

    Ad klachtonderdeel 2: Verweerder heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden door aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te melden dat klager in detentie verbleef en hij heeft de verzekeraar misleid.

    Ad klachtonderdeel 3: Verweerder heeft excessief gedeclareerd en de urenspecificaties zijn onnauwkeurig.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5     BEOORDELING

5.1    De klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De raad stelt voorop dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënte te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter daarbij rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat  heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2    Klachtonderdelen 1A, 4 en 5

De raad overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

5.3    Klager heeft zich op 15 april 2020 met een klacht over verweerder tot de deken gewend. De klachtonderdelen 1A, 4 en 5 zien op het optreden van verweerder in de periode van december 2016 (aanvang rechtsbijstand door verweerder) tot en met 13 april 2017 (laatste inhoudelijke proceshandeling). Omdat deze klachtonderdelen aldus zien op verweerders optreden van voor 15 april 2017, moeten deze klachtonderdelen op grond van artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege het verstrijken van de in voormeld artikel bedoelde verjaringstermijn. Dat klager vanwege zijn mentale gesteldheid niet eerder bij de deken een klacht kon indienen is mede gelet op de gemotiveerde betwisting van verweerder naar het oordeel van de raad onvoldoende aannemelijk geworden. De klachtonderdelen 1A, 4 en 5 zijn derhalve niet-ontvankelijk.

5.4    Klachtonderdeel 1B

    Klachtonderdeel 1B ziet op de wijze waarop verweerder heeft gecommuniceerd naar aanleiding van de aansprakelijkstelling d.d. 25 oktober 2017. Dit onderdeel van de klacht is binnen de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn ingediend zodat klager wel in dit onderdeel van de klacht kan worden ontvangen. De raad overweegt dat de betamelijkheidsnorm als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet meebrengt dat een advocaat jegens de (vermeend) benadeelde helder communiceert na een ingediende claim. Verder geldt dat de advocaat een aansprakelijkstelling wegens een beroepsfout in beginsel op korte termijn dient door te geven aan zijn assuradeur, indien daarbij tevens reële belangen van de klager zijn betrokken. Dit is een logisch en noodzakelijk complement van de plicht van de advocaat om zich tegen beroepsaansprakelijkheid te verzekeren. Het nalaten van een tijdige melding kan immers de dekking onder de verzekering doen komen te vervallen.

5.5    Vast staat dat klager verweerder op 25 oktober 2017 aansprakelijk heeft gesteld en dat verweerder de claim eerst op 23 en 26 februari 2018 heeft doorgeleid aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Verweerder heeft ter rechtvaardiging van dit tijdsverloop naar voren gebracht dat hij de aansprakelijkstelling aanvankelijk had opgevat als een door het eigen kantoor te behandelen  klacht. De raad is van oordeel dat dit verweer moet worden gepasseerd. Immers, de inhoud en strekking van klagers aansprakelijkstelling d.d. 25 oktober 2017 is zodanig dat niet valt in te zien op grond waarvan verweerder deze heeft kunnen opvatten als klacht en niet als aansprakelijkstelling De raad is van oordeel dat verweerder te weinig voortvarendheid heeft betracht na ontvangst van de aansprakelijkstelling. Dit geldt niet ten aanzien van klagers verzoek tot het verstrekken van een urenspecificatie. De raad stelt vast dat klager om de urenspecificatie heeft verzocht op 4 november 2019 en dat verweerder op 20 december 2019 aan dit verzoek gehoor heeft gegeven. De tussenliggende periode is naar het oordeel van de raad niet zodanig lang dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. In zoverre is de klacht ongegrond.

5.6    Klachtonderdeel 2

    Klachtonderdeel 2 ziet op handelen van verweerder na ontvangst van de aansprakelijkstelling d.d. 25 oktober 2017. Dit onderdeel van de klacht is binnen de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn ingediend zodat klager wel in dit onderdeel van de klacht kan worden ontvangen. De raad is van oordeel dat verweerder, door gegevens aangaande klager en diens zaak te delen met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, niet heeft gehandeld in strijd met de op hem rustende geheimhoudingsplicht. Immers, verweerder is gehouden om de verzekeraar in staat te stellen om de claim naar behoren te onderzoeken. In dat verband stond het verweerder vrij om de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te voorzien van naar zijn oordeel voor de beoordeling van de claim relevante informatie. Van misleiding is voorts naar het oordeel van de raad niet gebleken.  Klachtonderdeel 2 is ongegrond.

5.7    Klachtonderdeel 3

    Klager is het niet eens met hetgeen verweerder in rekening heeft gebracht en heeft gesteld dat de door verweerder opgestelde urenspecificaties onnauwkeurig waren.

De raad stelt voorop dat de tuchtrechter geen declaratiegeschillen beoordeelt, maar slechts waakt tegen excessief declareren. Dat daarvan in dit geval sprake is, is niet komen vast te staan. Klager heeft onvoldoende onderbouwd en de raad heeft op basis van het klachtdossier ook niet kunnen vaststellen dat sprake is geweest van excessief declareren of van onnauwkeurige urenspecificaties. Klachtonderdeel 3 is derhalve ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij onvoldoende voortvarendheid heeft betracht na ontvangst van klagers aansprakelijkstelling. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen 1A, 4 en 5 niet-ontvankelijk op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet;

-    verklaart klachtonderdeel 1B ontvankelijk en, voor zover het ziet op het doorzenden van de aansprakelijkstelling aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, gegrond, en, voor zover het ziet op het verstrekken van de urenspecificatie, ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel 2 ontvankelijk en ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel 3 ontvankelijk en ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek en A.A.M. Schutte, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2021.

    Griffier     Voorzitter