ECLI:NL:TADRSHE:2021:56 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-982/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:56
Datum uitspraak: 15-03-2021
Datum publicatie: 29-03-2021
Zaaknummer(s): 20-982/DB/OB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zonder aankondiging conservatoir beslag te doen leggen. Klager verwijt verweerder voorts dat deze heeft geweigerd om het beslag op het bedrag dat de vermeende vordering van zijn cliënte overstijgt op te heffen. Naar het oordeel van de voorzitter mist dit klachtonderdeel feitelijke grondslag. Immers, naar aanleiding van het verzoek van klagers advocaat om tot opheffing over te gaan heeft verweerder aan klagers advocaat kenbaar gemaakt onder welke voorwaarden zijn cliënte bereid was om tot opheffing over te gaan. Dat klagers advocaat niet op dat voorstel heeft gereageerd kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden aangerekend. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verweerders cliënte niet gehouden was om de beslagen op te heffen. Derhalve valt niet in te zien op grond waarvan verweerder de gelegde beslagen (deels) had moeten opheffen. Tot slot is niet gebleken dat verweerder zich schandalig heeft opgesteld en een advocaat onwaardig gedrag heeft vertoond. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 15 maart 2021

in de zaak 20-982/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 10 december 2020 met kenmerk 48|20|038K en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 5 augustus 2017 is mevrouw K, wijlen echtgenote van klager en de moeder van mevrouw B, overleden. Klager heeft de benoeming tot executeur aanvaard. Klager diende op grond van het bepaalde in het testament in zijn hoedanigheid van executeur met bekwame spoed een boedelbeschrijving op te maken. Tussen klager enerzijds en diens dochter mevrouw B en diens zoon anderzijds is een geschil ontstaan over de afwikkeling van de nalatenschap.

1.2    Mevrouw B heeft zich in juni 2019 voor rechtsbijstand gewend tot verweerder, die klager bij brieven d.d. 14 juni en 16 juli 2019 heeft aangeschreven met het verzoek een boedelbeschrijving te maken en te overleggen. Klager heeft zich eveneens gewend tot een advocaat, mr. K, die bij brief d.d. 30 augustus 2019 een door klager geconcipieerde boedelbeschrijving heeft overgelegd.

1.3    Klager en mevrouw B verschilden van mening over de juistheid van inhoud van de boedelbeschrijving. Verweerder en mr. K hebben in september, oktober en november 2019 gecorrespondeerd over de inhoud van de boedelbeschrijving. Bij brief d.d. 10 oktober 2019 heeft verweerder klagers advocaat bericht dat, als binnen twee weken niet alsnog een correcte en volledige boedelbeschrijving zou zijn overgelegd, mevrouw B rechtsmaatregelen zou nemen. Bij brief d.d. 22 november 2019 heeft klagers advocaat een bijgewerkte boedelbeschrijving overlegd onder de mededeling:

    “Cliënt meent met deze toelichting en stukken ruimschoots te hebben voldaan aan het verzoek van uw cliënte. Mocht dat evenwel volgens haar niet voldoende zijn, dan is mijn cliënt verder uitgepraat. Hij zal zich dan desgewenst verantwoorden voor de rechter”.

1.4    Verweerder heeft met de advocaat van klagers zoon contact gehad over het mogelijk gezamenlijk optrekken in een gerechtelijke procedure tegen klager.

1.5    Verweerder heeft na daartoe verkregen verlof op 30 januari 2020 ten laste van klager conservatoir beslag doen leggen onder de Rabobank en op de woning van klager, die inmiddels was verkocht maar nog niet geleverd aan de kopers. De vordering van mevrouw B is begroot op een bedrag van  € 80.000,--. Het saldo van de beslagen bankrekening was € 133.000,--. Het op 6 februari 2020 geplande transport heeft doorgang kunnen vinden omdat de kopers de koopovereenkomst hadden ingeschreven in het Kadaster. De notaris heeft de overwaarde ad € 6.700,-- in depot gehouden. 

1.6    Bij e-mail d.d. 4 februari 2020 heeft mr. K verweerder verzocht om de beslagen op te heffen en namens klager de wens geuit om op 5 februari 2020 te kunnen beschikken over het saldo van de bankrekening voor zover het meer dan € 80.000,-- bedraagt.  Mr. K heeft verweerder, indien deze geen gevolg zou geven aan de verzoeken, een klacht bij de deken in het vooruitzicht gesteld. Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerder aan mr. K medegedeeld dat mevrouw B bereid was om de beslagen te doen opheffen indien vervangende zekerheid zou worden gesteld door klager.

1.7    Verweerder heeft namens mevrouw B bij dagvaarding d.d. 12 februari 2020 de eis in hoofdzaak ingesteld en onder meer een voorschot van € 62.500,-- op het erfdeel van mevrouw B gevorderd.

1.8     Mr. K heeft mevrouw B namens klager op 10 maart 2020 in kort geding doen dagvaarden. In kort geding is opheffing van de beslagen gevorderd. Bij vonnis d.d. 24 april 2020 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van klager afgewezen. Klager heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1. Verweerder heeft uit het niets conservatoir beslag gelegd op klagers woning en spaarrekening, terwijl klager, diens advocaat en de notaris van mening zijn dat verweerders cliënte niets van klager te vorderen heeft;

2. Verweerder heeft geweigerd om het beslag op het bedrag dat de vermeende vordering van zijn cliënte overstijgt op te heffen;

3. Verweerder heeft zich schandalig opgesteld en een advocaat onwaardig gedrag vertoond.

2.2    Toelichting

Ad 1 en 2. Het verlof is verleend op basis van leugens en aannames. De beslaglegging kwam voor klager totaal onverwacht. Verweerder heeft gehandeld uit eigen belang. Verweerder heeft geprobeerd om klager zoveel mogelijk schade te berokkenen door tevens beslag op het huis te leggen.

Ad 3. De brief van 14 juni 2019 is moedwillig de dag voor Vaderdag aan klager aangeboden en in de brief staan smalende uitlatingen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.

4.2    Klager verwijt verweerder dat deze uit het niets conservatoir beslag heeft gelegd. De voorzitter overweegt dat inherent aan het leggen van conservatoir beslag is dat dit zonder voorafgaande aankondiging gebeurt, omdat de wederpartij van de beslaglegger anders de mogelijkheid zou hebben om de goederen waarop de beslaglegger beslag wil leggen weg te sluizen met als gevolg dat het beslag geen doel meer treft. Verweerder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zonder aankondiging conservatoir beslag te doen leggen. De voorzitter stelt daarnaast vast dat de advocaat van klager en de advocaat van mevrouw B uitvoerig over de juistheid van de door klager overgelegde boedelbeschrijving hebben gecorrespondeerd, waarbij verweerder duidelijk heeft kenbaar gemaakt dat bij gebreke van overlegging van een correcte en volledig boedelbeschrijving rechtsmaatregelen zouden worden genomen. Klagers advocaat heeft, na overlegging van een bijgewerkte boedelbeschrijving, daarop gereageerd dat klager desgewenst bereid was zich te verantwoorden voor de rechter. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat de door verweerder genomen rechtsmaatregelen voor klager onverwacht kwamen. Toen de correspondentie tussen de beide advocaten niet het voor mevrouw B gewenste resultaat hadden, heeft zij verweerder kennelijk verzocht om over te gaan tot het nemen van rechtsmaatregelen. Verweerder heeft gevolg gegeven aan dat verzoek. Dat stond hem in het kader van het behartigen van de belangen van zijn cliënte vrij en was zelfs zijn taak.

4.3    Klager verwijt verweerder verder dat deze willens en wetens onwaarheden heeft verkondigd. De voorzitter overweegt dat de door verweerder verwoorde standpunten de inhoud betreffen van het civielrechtelijke geschil dat klager en de cliënte van verweerder verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerder een evident onverdedigbaar standpunt zou innemen en hij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake.

4.4    Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerder geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klager, dan wel zijn advocaat, om deze stellingen in de gerechtelijke procedure te weerspreken en te weerleggen. Het was vervolgens aan de rechter om aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over de geschilpunten. Het verzochte verlof voor het leggen van beslag is na toetsing door de rechtbank verleend. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter in kort geding kennis genomen van de over en weer naar voren gebrachte standpunten en geoordeeld dat de gelegde beslagen niet behoefden te worden opgeheven.

4.5    Klager verwijt verweerder voorts dat deze heeft geweigerd om het beslag op het bedrag dat de vermeende vordering van zijn cliënte overstijgt op te heffen. Naar het oordeel van de voorzitter mist dit klachtonderdeel feitelijke grondslag. Immers, naar aanleiding van het verzoek van klagers advocaat om tot opheffing over te gaan heeft verweerder aan klagers advocaat kenbaar gemaakt onder welke voorwaarden zijn cliënte bereid was om tot opheffing over te gaan. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder bij e-mail d.d. 4 februari 2020 aan mr. K heeft medegedeeld dat mevrouw B bereid was om de beslagen te doen opheffen indien vervangende zekerheid zou worden gesteld door klager. Dat klagers advocaat niet op dat voorstel heeft gereageerd kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden aangerekend. Klagers advocaat heeft ervoor gekozen in kort geding opheffing van de beslagen te vorderen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat verweerders cliënte niet gehouden was om de beslagen op te heffen. Derhalve valt niet in te zien op grond waarvan verweerder de gelegde beslagen (deels) had moeten opheffen.

4.6    Verweerder heeft uitdrukkelijk weersproken dat hij uit eigen belang heeft gehandeld. Naar het oordeel van de voorzitter biedt het overgelegde dossier ook geen aanknopingspunten voor de juistheid van dit verwijt van klager. Dat verweerder niet de belangen van zijn cliënte, maar zijn eigen belangen heeft gediend, is kortom niet gebleken.

4.7    Klager verwijt verweerder tot slot dat deze zich schandalig heeft opgesteld en een advocaat onwaardig gedrag heeft vertoond. De voorzitter is van oordeel dat klager dit onderdeel van de klacht onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Voor zover klager erop doelt dat de eerste brief van verweerder op de dag voor Vaderdag aan klager werd bezorgd heeft te gelden dat verweerder uitdrukkelijk heeft betwist dat hij de brief d.d. 14 juni 2019 moedwillig de dag voor Vaderdag aan klager heeft doen bezorgen, zodat dit niet is komen vast te staan. Dat verweerder zich jegens klager onnodig grievend heeft uitgelaten is naar het oordeel van de voorzitter evenmin gebleken.

4.8        Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

5    BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2021.

    Griffier                    Voorzitter