ECLI:NL:TADRSHE:2021:52 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-772/DB/ZWB/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:52
Datum uitspraak: 22-03-2021
Datum publicatie: 24-03-2021
Zaaknummer(s): 20-772/DB/ZWB/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerder heeft niet binnen de gestelde termijn de CCV-opgave gedaan en heeft in het jaar 2019 niet aan de opleidingsverplichting voldaan. Berisping. Proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 22 maart 2021

in de zaak 20-722/DB/ZWB/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

deken

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 15 oktober 2020 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een dekenbezwaar over verweerder aan de raad gezonden.

1.2    Op 15 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-088 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 januari 2021. Daarbij waren de deken en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de bijlagen 1 tot en met 9.

2    FEITEN

2.1    Op 14 april 200 heeft verweerder van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Zeeland-West-Brabant het verzoek ontvangen om uiterlijk op 12 mei 2020 de CCV in te vullen. Verweerder heeft niet aan dit verzoek voldaan.

2.2    Het Bureau van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: het Bureau van de Orde) heeft op 14 mei en 2 juni 2020 herinneringen aan verweerder gestuurd.

2.3    Omdat de CCV-opgave op 11 juni 2020 nog niet was ontvangen heeft de stafjurist van het Bureau van de Orde die dag telefonisch contact gezocht met verweerder en de voicemail ingesproken, waarbij zij verweerder heeft verzocht om alsnog de CCV-opgave aan te leveren. Op 18 juni 2020 heeft de stafjurist wederom telefonisch contact opgenomen met verweerder, waarbij hij aan haar heeft toegezegd om de CCV-opgave op uiterlijk 25 juni 2020 te zullen aanleveren.

2.4    Omdat de CCV-opgave op 26 juni 2020 nog niet was ontvangen heeft de stafjurist van het Bureau van de Orde die dag telefonisch contact gezocht met verweerder en de voicemail ingesproken, waarbij zij verweerder wederom dringend heeft verzocht om alsnog de CCV-opgave aan te leveren.

2.5    Op 8 juli 2020 was de CCV-opgave nog niet ontvangen, zodat de deken die dag telefonisch contact heeft gezocht met verweerder, waarbij verweerder aan de deken heeft toegezegd de opgave per omgaande te doen.

2.6    Omdat de CCV-opgave op 30 juli 2020 nog niet was ontvangen heeft de stafjurist van het Bureau van de Orde die dag een e-mail aan verweerder gestuurd met de mededeling dat, indien de CCV-opgave niet voor 10 augustus 2020 zou zijn ontvangen, een dekenbezwaar zou worden ingediend.

2.7    Op 10 augustus 2020 is de deken gebleken dat de CCV-opgave niet was ingediend. De deken heeft daarop aan verweerder het concept-dekenbezwaar toegestuurd, met het verzoek om op uiterlijk 14 augustus 2020 te reageren. Bij e-mail van 10 augustus 2020 heeft verweerder aan de deken medegedeeld dat hij van plan was om de opgave op 10 augustus 2020 te doen, maar dat hij een dag later dan gepland was teruggekeerd van vakantie, zodat hij de opgave de volgende ochtend zou doen.

2.8    Verweerder heeft op 11 augustus 2020 de CCV-opgave over 2019 gedaan. Uit de CCV-opgave volgt dat verweerder in het jaar 2019 veertien opleidingspunten heeft gehaald. In het jaar 2018 heeft verweerder 21 opleidingspunten behaald.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende.

1. Verweerder heeft niet binnen de gestelde termijn de CCV-opgave gedaan.

2. Verweerder heeft in het jaar 2019 niet aan de opleidingsverplichting voldaan.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft niet weersproken dat hij niet binnen de gestelde termijn de CCV-opgave heeft gedaan en dat hij in 2019 het door de deken gestelde tekort aan opleidingspunten heeft laten ontstaan. Op hetgeen verweerder overigens heeft aangevoerd, zal de raad hierna, waar nodig,  ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Als door verweerder erkend staat vast dat hij de CCV-opgave niet tijdig en eerst na herhaalde verzoeken heeft ingevuld. Daarmee heeft verweerder de deken belemmerd in zijn toezichthoudende taak hetgeen in strijd is met gedragsregel 29. Het jaarlijks doen van aangifte van de CCV behoort tot één van de elementaire verplichtingen van een advocaat. Vast staat dat verweerder die verplichting niet is nagekomen terwijl gesteld noch gebleken is dat voor dit verzuim een rechtvaardiging bestond.  Onderdeel 1 van het bezwaar van de deken is dan ook gegrond.

5.2    Ingevolge het bepaalde in artikel 4.4 lid 1 van de Verordening op de Advocatuur dient een advocaat elk kalenderjaar tenminste twintig opleidingspunten te behalen. Uit de door de deken overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde volgt dat verweerder in het jaar 2018 21 opleidingspunten heeft behaald en dat hij in het jaar 2019 veertien opleidingspunten heeft behaald. Op grond van artikel 4.4 lid 4 Voda kan verweerder van het in 2019 ontstane tekort een punt compenseren met het in 2018 ontstane overschot. Over het jaar 2019 is daarom sprake van een tekort van vijf opleidingspunten. Aldus staat vast dat verweerder gedurende een kalenderjaar te weinig opleidingspunten heeft behaald, wat hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Ook onderdeel 2 van het dekenbezwaar is dan ook gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft, zoals uit het voorgaande blijkt, niet gehandeld zoals een advocaat  betaamt. Gelet op de ernst van de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten en de antecedenten van verweerder acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7    KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.2    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar in beide onderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. E.J.M. Rosier en H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2021.

Griffier                     Voorzitter