ECLI:NL:TADRSHE:2021:50 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-935/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:50
Datum uitspraak: 25-02-2021
Datum publicatie: 17-03-2021
Zaaknummer(s): 20-935/DB/OB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Niet gebleken dat verweerder het gerechtshof meerdere keren onjuist heeft voorgelicht in zijn memorie van antwoord van 12 februari 2019 en daarmee artikel 21 Rv heeft geschonden. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van  25 februari 2021

in de zaak 20-935/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerder

De  voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 30 november 2020 met kenmerk 48|19|136K  en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder is de advocaat van de heer B en mevrouw G, zijnde de wederpartij van klagers. Klagers zijn reeds gedurende meerdere jaren verwikkeld in diverse procedures met de heer B en mevrouw G (hierna: “B en G”).

1.2    In de appelprocedure met rolnummer 200.229.385/01 bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft verweerder op 25 september 2018 namens B en G een memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel ingediend.

1.3    In de appelprocedure met rolnummer 200.229.385/01 bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de advocaat van klagers op 4 december 2018 een memorie van antwoord incidenteel appel ingediend.

1.4    In de appelprocedure met rolnummer 200.241.205/01 bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft verweerder op 12 februari 2019 namens B en G een memorie van antwoord ingediend.

1.5    Klagers hebben bij brief d.d. 19 november 2019 bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

Verweerder heeft het gerechtshof meerdere keren onjuist voorgelicht in zijn memorie van antwoord van 12 februari 2019 en heeft hiermee artikel 21 Rv geschonden.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.

4.2    De voorzitter oordeelt dat het door verweerder gevoerde verweer, dat klagers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat zij de klacht te laat hebben ingediend, moet worden gepasseerd. De klacht is ingediend op 19 november 2019, terwijl de klacht ziet op de inhoud van de op 12 februari 2019 ingediende memorie, zodat de in artikel 46g lid 1 Advocatenwet genoemde termijn niet is verstreken. Dat verweerder in eerdere processtukken namens zijn cliënten dezelfde standpunten heeft ingenomen doet daar niet aan af. Ook leidt de omstandigheid dat eerder over dezelfde standpunten is geklaagd en over deze klachten is geoordeeld niet tot niet-ontvankelijkheid. De klacht ziet immers op het innemen van standpunten in de betreffende memorie en derhalve ten tijde van het indienen van deze memorie.

4.3    De klacht ziet als overwogen op de door verweerder in de memorie van antwoord d.d. 12 februari 2019 naar voren gebrachte standpunten. De voorzitter overweegt dat het niet aan de tuchtrechter is om over de juistheid van de in de gerechtelijke procedure over en weer naar voren gebrachte standpunten te oordelen, tenzij verweerder een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en hij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake. Kennelijk kunnen klagers zich niet vinden in de inhoud van de memorie en de ingenomen standpunten, maar dit betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij onwaarheden heeft verkondigd. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënten stond het verweerder vrij om standpunten in te nemen, ook al waren die klagers onwelgevallig. Hij hoefde daarbij in beginsel geen rekening te houden met de belangen van klagers. Verweerder mocht in beginsel afgaan op de juistheid van de door zijn cliënten aan hem verstrekte informatie. Dat verweerder aanleiding had om aan de juistheid van de door zijn cliënten aan hem verstrekte informatie te twijfelen hebben klagers naar het oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerder geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klagers, dan wel hun advocaat, om deze stellingen in de procedure te weerspreken en te weerleggen. Daarbij overweegt de voorzitter dat ten aanzien van een aantal volgens klagers onjuiste feiten geldt dat deze onvoldoende feitelijk zijn maar meningen betreffen, zoals of kosten voor rekening van A. BV komen, of A. BV een verplichting had een persleiding te verplaatsen, of informatie summierlijk is, of  A. BV in staat was een geldbedrag te betalen en of de corporate ability is overgedragen. Het stond verweerder vrij deze meningen in de procedure in te nemen, zoals het klagers vrijstaat deze te betwisten.

4.4    Nu niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden, zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.   

5    BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2021.

Griffier               Voorzitter