ECLI:NL:TADRSHE:2021:224 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-387/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:224
Datum uitspraak: 20-12-2021
Datum publicatie: 06-01-2022
Zaaknummer(s): 21-387/DB/OB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Klacht deels niet-ontvankelijk wegens verstrijken verjaringstermijn. Klacht deels gegrond: Met de onder 2.3 en 2.4 weergegeven uitlatingen heeft verweerster naar het oordeel van de raad de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid overschreden en onvoldoende professionele distantie in acht genomen. Deze uitlatingen zijn naar het oordeel van de raad onnodig grievend jegens klaagster en passen een behoorlijk handelend echtscheidingsadvocaat niet. In zoverre is de klacht gegrond. Niet gebleken dat verweerster onvoldoende de-escalerend heeft opgetreden, in zoverre ongegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 20 december 2021

in de zaak 21-387/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

Klaagster

over:

Verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 6 oktober 2020 heeft klaagster middels het invullen van een webformulier bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 29 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|20|172K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 september 2021. Verschenen is klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. M. Verweerster is niet verschenen.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11 en van klaagsters reactie op het dekenstandpunt d.d. 17 maart 2021, met bijlage.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Verweerster is sinds 2015 de advocaat van klaagsters ex-echtgenoot, die samen drie minderjarige kinderen hebben. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen uitgesproken. Tussen klaagster en haar ex-echtgenoot zijn diverse gerechtelijke procedures aanhangig geweest, waarin verweerster klaagsters ex-echtgenoot heeft bijgestaan.

2.3     Ter zitting van de rechtbank d.d. 8 juli 2020 heeft verweerster onder meer het volgende naar voren gebracht:

“(…) De moeder laat acteerkunsten zien en verdient een trofee. Ik denk dat de moeder in staat is de kinderen iets aan te doen. (…)”

2.4     Ter zitting van de rechtbank d.d. 16 juli 2020 heeft verweerster onder meer het volgende naar voren gebracht:

“(…) Voor wat betreft de door de moeder getoonde emoties: ik word er niet warm of koud van. Ze verzint telkens weer wat nieuws. Nu dat de vader haar moest verlaten et cetera. Ik moet er bijna van lachen, nu ik zoveel dingen hoor die niet correct zijn. (…)”

2.5     Op 6 oktober 2020 heeft klager middels het invullen van een webformulier bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat zij:

1.         als advocaat van de wederpartij zich onnodig grievend heeft uitgelaten door op zittingen grievende uitlatingen te doen over klaagster en haar op denigrerende wijze tegemoet te treden door te applaudisseren nadat klaagster aan het woord is geweest;

2.         als advocaat in familiekwesties heeft verzuimd te waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden door:

a.           op de zittingen met haar vinger naar klaagster te wijzen en daarbij een intimiderende houding aan te nemen;

b.           de zaak als een strafrechtelijke zaak te behandelen door te zeggen dat het recht zal zegevieren;

c.           olie op het vuur te gooien en geen professionele zakelijke afstand te houden tot de zaak en haar cliënt en op een persoonlijke manier de strijd te laten voeren;

d.           niet bereid te zijn om in onderhandeling te treden, een viergesprek van de hand te wijzen en de wederpartij van klaagster nadrukkelijk te ontraden om met klaagster in gesprek te gaan over verdere stappen met betrekking tot de kinderen.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1     Ontvankelijkheid

          De raad overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

5.2   Klaagster heeft zich op 6 oktober 2020 met een klacht over verweerster tot de deken gewend, zodat de klacht, voor zover deze ziet op verweersters optreden van vóór 6 oktober 2017, op grond van artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het verstrijken van de in voormeld artikel bedoelde verjaringstermijn. Dat klaagster niet eerder bij de deken een klacht kon indienen, acht de raad niet aannemelijk.

5.3    De raad zal de klacht, voor zover deze ziet op verweersters optreden tot en met 6 oktober 2017, op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk verklaren.

5.4     Beoordeling klacht

          Voor zover de klacht ziet op verweersters optreden vanaf 6 oktober 2017, kan klaagster wel in de klacht worden ontvangen. De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te  behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt.

5.5    Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen (HvD 26 juni 2017, 160289). De advocaat dient te vermijden dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Hij hoort dan ook de-escalerend te werken, kritisch te zijn ten opzichte van de door emoties gevoede wensen van zijn cliënt en zich ten opzichte van de andere partij respectvol op te stellen. De in dit verband door de advocaat te betrachten terughoudendheid mag zowel worden verwacht bij het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures en het nemen van maatregelen. De raad beoordeelt de klacht aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.

5.6     Met de hierboven onder 2.3 en 2.4 weergegeven uitlatingen heeft verweerster naar het oordeel van de raad de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid overschreden en onvoldoende professionele distantie in acht genomen. Deze uitlatingen zijn naar het oordeel van de raad onnodig grievend jegens klaagster en passen een behoorlijk handelend echtscheidingsadvocaat niet. In zoverre is de klacht gegrond.

5.7     Bij de beantwoording van de vraag of verweerster voldoende de-escalerend heeft opgetreden moet naar het oordeel van de raad mede in ogenschouw worden genomen dat tussen klaagster en haar ex-echtgenoot sprake is van een langdurend geschil waarin zij lijnrecht tegenover elkaar staan en in het kader waarvan diverse gerechtelijke procedures zijn gevoerd. De raad overweegt dat de sleutel tot het voorkomen van (verdere) escalatie in de eerste plaats bij partijen ligt. Een advocaat kan (verdere) escalatie slechts voorkomen, als er bij beide partijen enige mate van bereidwilligheid aanwezig is om elkaar tegemoet te komen. De raad is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet is gebleken dat verweerster onvoldoende de-escalerend heeft opgetreden. Voor de overige klachtonderdelen geldt dat deze uitdrukkelijk door verweerster zijn weersproken terwijl naar het oordeel van de raad de feitelijke juistheid van de klachten niet uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is gebleken. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt zijn de overige klachtonderdelen ongegrond. 

6        MAATREGEL

6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich op onnodig grievende wijze over klaagster uit te laten. Omdat verweerster niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld is de raad van oordeel dan kan worden volstaan met oplegging van een waarschuwing.

7        GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

          a) € 50,- reiskosten van klaagster;

          b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3     Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4     Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-           verklaart de klacht, voor zover deze ziet op verweersters optreden tot en met 6 oktober 2017, met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk;

  • verklaart de klacht, voor zover deze ziet op verweersters optreden van na 6 oktober 2017, ontvankelijk;
  • verklaart de klacht gegrond, voor zover deze ziet op de onder 2.3 en 2.4 weergegeven uitlatingen;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-           legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-           veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-           veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken, E.J.M. Rosier, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 december 2021.

Griffier                                                                          Voorzitter