ECLI:NL:TADRSHE:2021:220 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-935/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:220
Datum uitspraak: 28-12-2021
Datum publicatie: 06-01-2022
Zaaknummer(s): 21-935/DB/OB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening. De voorzitter is op grond van de overgelegde stukken en dan met name de inhoud van het arrest van het gerechtshof van oordeel dat de bijstand zoals geschetst, niet getuigt van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch
van 28 december 2021

in de zaak 21-935/DB/OB


naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 22 november 2021 met kenmerk 48|20|193K  en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1       Bij beschikking d.d. 24 juli 2019 heeft de rechtbank het door klagers toenmalig werkgever ingediende verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, zonder toekenning van een vergoeding aan klager. Klager was in deze ontbindingsprocedure niet verschenen.

1.2       Klager heeft zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerder, die klager bij e-mail van 11 oktober 2019 van een uitvoerig advies heeft voorzien. Verweerder heeft klager geadviseerd om hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van 24 juli 2019. Klager heeft vervolgens middels verschillende e-mails een toelichting gegeven op zijn visie op de zaak, waarna verweerder het advies bij e-mail d.d. 21 oktober 2019 op basis van klagers toelichting heeft uitgebreid.

1.3       Eveneens bij e-mail van 21 oktober 2019 heeft verweerder het concept beroepschrift ter goedkeuring aan klager toegestuurd. Klager heeft op het concept gereageerd, waarna verweerder het concept op enkele punten heeft aangepast. Ook heeft klager aan verweerder kenbaar gemaakt dat hem een andere aanpak voor ogen stond. Zo heeft klager de wens uitgesproken tot het voeren van drie procedures, waaronder een procedure strekkende tot nietigverklaring van de beschikking van 24 juli 2019. Bij e-mail d.d. 23 oktober 2019 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat hij niet kon meegaan in klagers suggesties en dat hij enkel nog de in het beroepschrift genoemde vergoeding kon verhogen. Verweerder heeft daarbij aan klager voorgehouden dat, indien klager niet met de door verweerder voorgestane aanpak kon instemmen, hij beter een andere advocaat in de arm kon nemen. Klager heeft daarop gereageerd: “In dat geval dan regel voor mij graag de hoogst mogelijke vergoeding.”

1.4       Verweerder heeft het beroepschrift namens klager ingediend. Bij arrest van 1 oktober 2020 heeft het gerechtshof de gronden van de beschikking van 24 juli 2019 verbeterd en alsnog een vergoeding aan klager toegekend. Hierbij overwoog het gerechtshof dat klager er terecht over heeft geklaagd dat de kantonrechter het ontbindingsverzoek op grond van artikel 7:686 BW heeft toegewezen en dat geen transitievergoeding is toegewezen. Het gerechtshof wijst alsnog een transitievergoeding toe. Het gerechtshof heeft echter ook overwogen dat sprake is van een rechtsgeldige ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen van klager, waarbij het gerechtshof de verwijten van klager aan het adres van zijn werkgever heeft beoordeeld.

1.5       Klager heeft middels het invullen van een webformulier op 19 oktober 2020 bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

De kwaliteit van verweerders dienstverlening was ondermaats.

2.2 Toelichting:

Verweerder heeft niet naar klager geluisterd, heeft geen gevolg gegeven aan klagers opdracht en heeft klagers zaak onjuist beoordeeld door in de procedure geen nietigverklaring van de uitspraak van de rechtbank d.d. 24 juli 2019 te vragen, waardoor een onjuiste procedure is gevoerd met een slecht resultaat tot gevolg. Verweerder heeft klagers zaak verwaarloosd en slecht werk geleverd omdat een veroordeling wegens ernstig verwijtbaar handelen van de wederpartij en toekenning van een billijke vergoeding zijn uitgebleven.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1       De klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënte te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter daarbij rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat  heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarde advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2       Uit de overgelegde correspondentie blijkt naar het oordeel van de voorzitter dat verweerder klager naar behoren heeft geadviseerd en geïnformeerd over de (on)mogelijkheden in klagers zaak. Klager heeft zijn visie op de aanpak van de zaak aan verweerder kenbaar gemaakt. Zo heeft klager de wens uitgesproken tot het voeren van drie procedures, waaronder een procedure strekkende tot nietigverklaring van de beschikking van 24 juli 2019. Verweerder heeft gemotiveerd aan klager uiteengezet dat en waarom hij klagers wensen niet zou inwilligen. Verweerder heeft aan klager medegedeeld dat hij zich zou beperken tot het voeren van de appelprocedure en daarbij zou inzetten voor een hogere vergoeding. Verweerder heeft het concept van het verzoekschrift ter goedkeuring aan klager voorgehouden en heeft enkele wijzigingssuggesties van klager overgenomen. Daarna heeft verweerder, met klagers instemming, het beroepschrift ingediend.

4.3       Klager is kortom akkoord gegaan met de wijze waarop verweerder klagers zaak heeft aangepakt en indien en voor zover klager zich niet (meer) met verweerders aanpak kon verenigen, lag het op klagers weg om zich tot een andere advocaat te wenden. Hoewel verweerder klager ook uitdrukkelijk heeft gewezen op de mogelijkheid om zich tot een andere advocaat te wenden, heeft klager van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

4.4       Uit de klacht blijkt dat klagers conflict met diens voormalig werkgever niet naar klagers tevredenheid is opgelost. Dat betekent echter niet dat verweerder automatisch tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij klager niet naar behoren heeft bijgestaan. In het algemeen moet overigens worden opgemerkt dat bij de behandeling van een zaak veelal meerdere juridische benaderingen mogelijk zijn, en dat het niet aan de tuchtrechter is om te beoordelen of het ene alternatief beter is dan het andere, zolang de advocaat bij het maken van zijn keuzes maar blijft binnen hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. De voorzitter is op grond van de overgelegde stukken  en dan met name de inhoud van het arrest van het gerechtshof van oordeel dat de bijstand zoals geschetst, niet getuigt van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Uit het arrest volgt dat de processuele inschatting van verweerder juist was. Het gerechtshof heeft immers ondanks de argumenten van klager de ontbinding - op een andere grond – in stand gelaten. Andere procedures hadden niet tot een ander resultaat geleid.

4.5       De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.           

5 BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28   december 2021.

Griffier                                                            Voorzitter