ECLI:NL:TADRSHE:2021:208 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-421/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:208
Datum uitspraak: 13-12-2021
Datum publicatie: 16-12-2021
Zaaknummer(s): 21-421/DB/OB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft een zaak in 2014 in behandeling heeft genomen en in 2017 een concept dagvaarding opgesteld en aan klager toegezonden. Advocaat erkent dat hij de zaak te lang heeft laten liggen, zonder dat hij daarvoor een goede reden had. Het valt de advocaat tuchtrechtelijk niet aan te rekenen dat hij zonder concrete onderbouwing, die niet is gegeven,  van de gestelde causaliteit (nog) niet dagvaarding is overgegaan

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 13 december  2021

in de zaak 21-421/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 23 oktober 2018, aangevuld op 7 en 13 mei 2020, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 11 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48/20/084K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 november 2021.Daarbij waren klager, bijgestaan door de heer P. en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager van 22 november 2021.

2 FEITEN

2.1 Klager is tijdens een echtscheidingsprocedure bijgestaan door mr. B. Klager heeft een klacht tegen mr. B ingediend vanwege een vermeende beroepsfout. Het Hof van Discipline heeft bij de beslissing van 19 april 2010 de klacht vanwege niet tijdig inschrijven van de echtscheidingsbeschikking van 3 mei 2005 gegrond verklaard. Klager heeft zich in 2014 tot verweerder gewend met het verzoek een procedure aanhangig te maken tegen mr. B. Verweerder heeft mr. B aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade. Mr. B heeft de aansprakelijkstelling niet doorgeleid naar zijn verzekeraar.

2.2 Verweerder heeft op 22 mei 2017 een concept dagvaarding aan klager toegezonden. Verweerder verzocht klager nog nadere informatie aan te leveren. Verweerder heeft de dagvaarding, vanwege gebrek aan onderbouwing, niet laten uitbrengen.

2.3 Klager heeft in juni 2018 de opdracht aan verweerder beëindigd en zich tot een andere advocaat gewend.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

  1. Verweerder heeft de zaak van klager onvoldoende voortvarend behandeld en de door klager gewenste procedure niet opgestart;
  2. Verweerder heeft de zaak van klager onnodig ingewikkeld gemaakt, met alle gevolgen van dien.

Klager heeft ter toelichting van de klacht het volgende naar voren gebracht:

3.2     Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 19 april 2010 de klacht tegen mr B vanwege traagheid van de inschrijving van de echtscheiding gegrond verklaard. Als gevolg van de late inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 3 augustus 2005 kon de ex-echtgenote van klager in Tunesië een echtscheidingsprocedure aanspannen waarin klager is veroordeeld tot het betalen van alimentatie en een schadevergoeding. Een alimentatieschuld is in Tunesië een ernstig vergrijp en klager is daarom bij het inreizen van Tunesië meerdere kleren gearresteerd en in bewaring gesteld. 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat  rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De Raad  toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht.

Ad onderdeel a)

5.2 Vast staat dat verweerder de zaak in 2014 in behandeling heeft genomen en dat hij eerst in 2017 een conceptdagvaarding heeft opgesteld en aan klager heeft toegezonden. Verweerder erkent dat hij de zaak te lang heeft laten liggen, zonder dat hij daarvoor een goede reden had. Het valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij de zaak van klager, zonder toereikende communicatie met klager over de aanpak van de zaak, drie jaar vrijwel onbehandeld heeft gelaten.

5.3 Verweerder stelt de dagvaarding niet te hebben uitgebracht omdat de in de conceptdagvaarding opgenomen stellingen nog onvoldoende met stukken waren onderbouwd. Het valt een advocaat tuchtrechtelijk niet aan te rekenen dat hij een procedure niet aanhangig maakt indien hij van oordeel is dat de stellingen van zijn cliënt onvoldoende zijn onderbouwd en hij op grond daarvan (nog) onvoldoende gronden ziet om de procedure met succes te voeren.

5.4 De echtscheidingsprocedure in Tunesië is aanhangig gemaakt tijdens de appeltermijn van de Nederlandse echtscheidingsbeschikking.  Het is begrijpelijk dat verweerder over meer informatie wenste te beschikken over de gevolgen van het verloop van de echtscheidingsprocedure, waaronder de late inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, in Nederland voor de procedure naar Tunesisch recht. Uit de beslissing van het Hof van Discipline volgt dat weliswaar mr. B de echtscheidingsbeschikking onnodig laat heeft ingeschreven, maar ten aanzien van de door klager vermeende schade heeft het Hof van Discipline overwogen dat klager onvoldoende met feiten had onderbouwd dat de door klager betaalde alimentatie een direct gevolg was van de vertraagde inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in Nederland. Verweerder heeft daarom terecht vragen over die causaliteit alsmede over de omvang van de schade aan klager gesteld. Het valt verweerder tuchtrechtelijk niet aan te rekenen dat hij zonder voldoende antwoord op deze vragen (nog) niet tot dagvaarding is overgegaan.  Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.

5.5 Klachtonderdeel a) is op grond van het bovenstaande, voorzover dit onderdeel betrekking heeft op de niet voortvarende behandeling van de zaak van klager door verweerder, gegrond en voor het overige ongegrond.

Ad onderdeel b)

5.6 De raad volgt klager evenmin in zijn stelling dat verweerder de zaak van klager onnodig ingewikkeld heeft gemaakt. De vragen van verweerder over de causaliteit tussen de beroepsfout van mr B en de door klager vermeende schade alsmede over de omvang van de schade, waren terecht. Het is begrijpelijk dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat er nadere bewijsstukken nodig waren om het causale verband tussen de beroepsfout van mr B, te weten de vertraagde inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, en de door klager gestelde schade in een gerechtelijke procedure aan te kunnen tonen. Hiervan valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Klachtonderdeel b is daarom ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de lange duur van het aan verweerder verweten nalatig handelen acht de raad de maatregel berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht [gedeeltelijk] gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a voorzover dit onderdeel betrekking heeft op de niet voortvarende behandeling van de zaak van klager door verweerder gegrond en voor het overige ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. C. M. van den Reek, als griffier en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op  13 december 2021.

Griffier                                                                            Voorzitter