ECLI:NL:TADRSHE:2021:179 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-315/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:179
Datum uitspraak: 09-11-2021
Datum publicatie: 15-11-2021
Zaaknummer(s): 21-315/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager niet naar behoren te adviseren over het niet in het geding brengen van het expertiserapport en door klager niet te informeren over de intrekking van de toevoeging. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 9 november 2021

in de zaak 21-315/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

Klager

over:

Verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 28 juli 2020 heeft klager middels het invullen van een webformulier bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 6 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-086 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 augustus 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14.

2 FEITEN

2.1     Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Verweerder heeft klager vanaf 16 augustus 2016 bijgestaan in een geschil met V B.V., een garagebedrijf, betreffende de reparatie van klagers bedrijfswagen. V heeft jegens klager een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt, waarbij V betaling vorderde van een bedrag van € 3.027,44 in hoofdsom. Bij vonnis d.d. 8 februari 2017 heeft de rechtbank de vordering van V toegewezen. Verweerder heeft namens klager tegen het vonnis van de rechtbank appel ingesteld.

2.3     In de periode van november 2017 tot en met juli 2018 heeft de zaak op de parkeerrol gestaan en zijn vergeefs diverse pogingen gedaan om een minnelijke regeling tot stand te brengen. Verweerder heeft klager geadviseerd om een deskundigenrapport te laten opstellen ten aanzien van lopende de procedure ontstane motorproblemen. Klager heeft dit advies opgevolgd. Uit het door D op 17 januari 2018 opgestelde expertiserapport volgt dat klager herstelkosten heeft moeten maken ten bedrage van € 4.636,07. Verweerder heeft in de onderhandelingen met V een beroep gedaan op dit rapport. Het rapport is niet in het geding gebracht. In augustus 2018 is de zaak van de parkeerrol gehaald en op de rol van 13 november 2018 geplaatst voor memorie van grieven. Op 2 en 30 april 2019 zijn akten ingediend. 

2.4     Bij besluit d.d. 2 april 2018 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de eerder aan verweerder toegekende vergoeding voor de door hem op basis van de verleende toevoeging gedeclareerde werkzaamheden ingetrokken omdat de Raad voor Rechtsbijstand had geconstateerd dat het geschil zag op een bedrijfsmatig rechtsbelang.

2.5     Bij e-mail d.d. 6 mei 2019 heeft klager verweerder gevraagd naar de stand van zaken. Bij e-mail d.d. 7 mei 2019 heeft verweerder hierop gereageerd. Op 17 mei 2019 heeft het gerechtshof partijen benaderd met de vraag of zij openstonden voor mediation. Hierop hebben partijen afwijzend gereageerd. De zaak is op de rol van 12 mei 2020 geplaatst voor arrest.

2.6     Het Gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank bij arrest d.d. 16 juni 2020 bekrachtigd. Verweerder heeft het arrest bij e-mail d.d. 29 juni 2020 toegestuurd aan klager. Op 1 juli 2020 heeft klager meerdere e-mailberichten aan verweerder gestuurd, waarin hij zijn teleurstelling heeft geuit. Op 2 juli 2020 heeft klager telefonisch aan verweerders kantoor laten weten dat hij een klacht wilde indienen op basis van de interne klachtenregeling. De klachtenfunctionaris heeft de klacht in behandeling genomen.

2.7     Op 10 juli 2020 heeft klager verweerder verzocht om het digitale procesdossier aan hem toe te sturen. Op 14 juli 2020 heeft verweerder telefonisch aan klager toegezegd om het dossier aan klager toe te sturen, waarbij verweerder de kanttekening heeft gemaakt dat hij daarvoor ongeveer twee dagen nodig zou hebben. Bij e-mail d.d. 16 juli 2020 heeft verweerder klager geadviseerd over de mogelijkheid om cassatieberoep in te stellen. Bij e-mail d.d. 17 juli 2020 heeft verweerder het verzoek ontvangen om  het digitale procesdossier toe te sturen aan de door klager ingeschakelde cassatieadvocaat, hetgeen verweerder op 20 juli 2020 heeft gedaan. Op 27 augustus 2020 heeft verweerder het dossier aan klager toegestuurd.

2.8     Op 28 juli 2020 heeft klager middels het invullen van een webformulier bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij:

1.         is tekort geschoten in de kwaliteit van de dienstverlening doordat hij de ingenomen standpunten onvoldoende heeft onderbouwd en één belangrijk standpunt achterwege heeft gelaten;

2.         onbereikbaar was en niet reageerde op terugbelverzoeken;

3.         klager niet heeft geïnformeerd over de intrekking van de toevoeging;

4.         het dossier niet heeft toegezonden toen klager daarom vroeg.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1     De klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De raad stelt voorop dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënte te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter daarbij rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat  heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarde advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2     Klachtonderdeel 1

Uit de klacht blijkt dat klager teleurgesteld is over de uitkomst van de zaak waarin verweerder hem heeft bijgestaan. Dat betekent echter niet dat verweerder automatisch tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij klager niet naar behoren heeft bijgestaan. In het algemeen moet overigens worden opgemerkt dat bij de behandeling van een zaak veelal meerdere juridische benaderingen mogelijk zijn, en dat het niet aan de raad is om te beoordelen of het ene alternatief beter is dan het andere, zolang de advocaat bij het maken van zijn keuzes maar blijft binnen hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. De raad is op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht van oordeel dat de bijstand zoals geschetst, niet getuigt van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdeel 1 is in zoverre ongegrond.

5.3     Met betrekking tot het al dan niet in het geding brengen van het expertiserapport overweegt de raad dat de advocaat  bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het best zijn gediend. Dit uitgangspunt brengt met zich mee dat niet iedere weigering om aan een verzoek van een cliënt tot het indienen van stukken te voldoen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert. In de onderhavige zaak moest het verweerder echter duidelijk zijn dat, waar klager op verweerders advies het rapport heeft laten opstellen, klager in de veronderstelling verkeerde dat het rapport ook zou worden ingebracht in de procedure.  Verweerder heeft gesteld dat hij met klager heeft besproken dat het rapport niet in het geding zou worden gebracht, maar deze stelling is uitdrukkelijk door klager betwist terwijl van de juistheid van verweerders stelling ook niet blijkt uit de overgelegde stukken. Verweerder heeft ter zitting van de raad uitdrukkelijk erkend dat hij de door hem gestelde met klager gemaakte afspraken over het in het geding brengen van het rapport niet schriftelijk heeft vastgelegd. Dit is onzorgvuldig en nu klager heeft gesteld dat hij niet is geadviseerd over het niet in het geding brengen van het rapport, is het aan verweerder om het tegendeel te bewijzen. Naar het oordeel van de raad is verweerder er niet in geslaagd dat bewijs te leveren. De raad is dan ook van oordeel dat ervan uit gegaan moet worden dat klager niet naar behoren is geadviseerd over het niet in het geding brengen van het rapport. Dat is onzorgvuldig en daarvan kan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het ontbreken van een behoorlijke schriftelijke vastlegging van het gegeven advies is in strijd met de gedragsregels 12 (zorgvuldigheid) en 16 lid 1 (informatieplicht). Klachtonderdeel 1 is op grond van het voorgaande in zoverre gegrond.

5.4     Klachtonderdeel 2

          Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt naar het oordeel van de raad dat klager en verweerder veelvuldig overleg hebben gepleegd en met elkaar hebben gecorrespondeerd. Dat verweerder onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd doordat hij niet reageerde op terugbelverzoeken en onbereikbaar was voor klager is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Klachtonderdeel 2 is dan ook ongegrond.

5.5     Klachtonderdeel 3

          De raad overweegt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen (Gedragsregel 16). Op grond van de op verweerder rustende informatieplicht lag het op de weg van verweerder om, toen hem bekend werd dat de verstrekte toevoeging werd ingetrokken, klager hiervan op de hoogte te brengen. Verweerder heeft dit nagelaten. Dat verweerder klager niet heeft geïnformeerd omdat verweerder, maar eigen zeggen, klager niet heeft willen belasten met de intrekking van de toevoeging en de daarmee gemoeide financiële gevolgen, vormt naar het oordeel van de raad geen rechtvaardiging voor het achterhouden van voor klager relevante informatie. Klachtonderdeel 3 is op grond van het voorgaande gegrond.

5.6     Klachtonderdeel 4

Vast staat dat klager op 10 juli 2020 om toezending van het dossier heeft gevraagd en dat verweerder het dossier eerst op 27 augustus 2020 aan klager heeft toegestuurd. De raad is van oordeel dat verweerder van dit tijdsverloop geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, omdat verweerder conform klagers verzoek het dossier op 20 juli 2020 aan klagers cassatie advocaat heeft toegestuurd. De raad acht voorstelbaar dat verweerder in de veronderstelling verkeerde dat hij met de toezending van het dossier aan klagers cassatie advocaat aan klagers verzoek had voldaan. Nadat verweerder duidelijk was geworden dat klager het dossier ook nog zelf wilde ontvangen heeft verweerder het dossier aan klager toegestuurd. Naar het oordeel van de raad is kortom niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft getalmd met toezending van het dossier. Klachtonderdeel 4 is ongegrond.

6        MAATREGEL

6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager niet naar behoren te adviseren over het niet in het geding brengen van het expertiserapport en door klager niet te informeren over de intrekking van de toevoeging. De raad acht de  maatregel van een waarschuwing een passende maatregel.

7        GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4     Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-           verklaart de klachtonderdelen 2 en 4 ongegrond;

verklaart klachtonderdeel 1 gegrond, voor zover dit klachtonderdeel ziet op het verwijt dat verweerder klager niet naar behoren heeft geadviseerd over het niet in het geding brengen van het rapport, en voor het overige ongegrond;

verklaart klachtonderdeel 3 gegrond;

-           legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken, E.J.M. Rosier, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2021.

Griffier                                                                          Voorzitter