ECLI:NL:TADRSHE:2021:17 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-344/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:17
Datum uitspraak: 25-01-2021
Datum publicatie: 27-01-2021
Zaaknummer(s): 20-344/DB/ZWB
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat voorzitter is uitgegaan van een onjuist aanvangsmoment. Klacht niet-ontvankelijk ex art. 46g Advocatenwet. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  25 januari 2021

in de zaak 20-344/DB/ZWB

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 22 juni 2020 op de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Klagers hebben bij brief van 15 juli 2019 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2    Bij e-mail d.d. 8 mei 2020 met kenmerk K19-079 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3    Bij beslissing van 22 juni 2020 heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 22 juni 2020 verzonden aan klager.

1.4    Klagers gemachtigde, mr. J, heeft bij brief d.d. 18 juli 2020 verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 23 november 2020. Daarbij waren klagers, bijgestaan door mr. S, en verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. Z,  aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven en het verzetschrift van klagers gemachtigde.

2    FEITEN

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    heeft veroorzaakt dat klagers ten onrechte in de procedure zijn betrokken waardoor klagers in de procedure zijn veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag.

2.    tegenstrijdige belangen heeft behartigd.

3.    de overeengekomen werkzaamheden niet volledig heeft uitgevoerd en heeft geweigerd het te veel (op basis van fixed fee) betaalde bedrag terug te betalen.

3.3    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

De voorzitter is uitgegaan van een onjuist aanvangsmoment zodat van verjaring geen sprake is.

4    BEOORDELING 

4.1    De raad heeft kennis genomen van het dossier en de nagekomen stukken. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd en acht heeft geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Met de voorzitter is de raad van oordeel dat, onder meer gelet op de inhoud van de brieven van 3 februari en 8 april 2016, het voor klagers duidelijk moet zijn geweest dat zij in het geschil met DS een andere positie hadden dan F en dat het antwoord op de vraag wie als verkopende partij moest worden aangemerkt van wezenlijk belang was in het juridisch geschil met DS en de uitkomst daarvan. Nu klagers eerst op 15 juli 2019 een klacht tegen verweerder hebben ingediend dient op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijkverklaring te volgen.

4.2    De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan de artikelen 46g en 46j lid 1 sub b Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en W.A.A.J. Fick-Nolet, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2021.

Griffier           Voorzitter