ECLI:NL:TADRSHE:2021:13 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-484/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:13
Datum uitspraak: 25-01-2021
Datum publicatie: 27-01-2021
Zaaknummer(s): 20-484/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door ondanks de uitdrukkelijke opdracht van klager geen hoger beroep in te stellen. Dat is een wezenlijke tekortkoming in de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. Daarnaast heeft verweerder niet gereageerd op de aansprakelijkstelling van klager. Verweerder is reeds eerder tuchtrechtelijk veroordeeld. De raad acht in dezen een berisping passend en geboden. Proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 25 januari 2021

in de zaak 20-484/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Middels webformulier van 15 oktober 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij e-mail van 29 juni 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19-118 van de deken ontvangen.

1.3      De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 november 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.

1.4      De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13 alsook de nagekomen brief met bijlagen van verweerder d.d. 10 november 2020.

2          FEITEN

2.1      Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Verweerder heeft klager bijgestaan in een bestuursrechtelijke kwestie voortvloeiend uit de afwijzing van de door klager aangevraagde bijstandsuitkering. Verweerder heeft namens klager tegen het afwijzende besluit van 30 augustus 2017 beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

2.3     Op 2 maart 2018 heeft de rechtbank uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard.

2.4     Bij brief d.d. 12 maart 2018 heeft verweerder de uitspraak aan klager toegestuurd met de mededeling dat binnen 6 weken appel kon worden ingesteld. Voorts heeft verweerder klager erop gewezen dat het instellen van hoger beroep enkel kans van slagen zou hebben indien klager zijn inkomen in de laatste zes maanden voor de uitkeringsaanvraag kon aantonen.

2.5     Bij e-mail van 22 maart 2018 heeft klager aan verweerder medegedeeld dat hij hoger beroep wenste in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank en dat hij tijdig de benodigde stukken zou aanleveren.

2.6     Verweerder heeft op 26 maart 2018 een toevoegingsaanvraag ingediend voor de bijstand in de appelprocedure. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de toevoegingsaanvraag toegewezen.

2.7     Op 18 mei 2019 heeft klager telefonisch contact opgenomen met verweerder waarbij klager heeft gevraagd naar de stand van zaken in de appelprocedure. Verweerder heeft toen aan klager medegedeeld dat hij geen appel had ingesteld.

2.8     Bij brief d.d. 21 juli 2019 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade ten gevolge van het verzuim van verweerder om hoger beroep in te stellen.

2.9     Verweerder heeft de kwestie op 24 juli 2019 gemeld bij beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar NN.

2.10   Klager heeft op 10 augustus 2019 een rappel aan verweerder gestuurd omdat hij van verweerder nog geen reactie had ontvangen.

2.11   Op 12 september 2019 heeft verweerder de kwestie doorgestuurd aan beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar A, omdat NN had aangegeven dat de polis intussen was overgedragen aan A.

2.12   Op 30 september 2019 hebben klager en verweerder telefonisch een afspraak gemaakt voor een bespreking. Op 3 oktober 2019 heeft een bespreking tussen klager en verweerder plaatsgevonden.

2.13   Bij brief d.d. 15 oktober 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.14   Op 30 oktober 2019 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar de claim afgewezen.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij:

1. niet tijdig appel heeft ingesteld bij de Centrale Raad van beroep;

2. niet heeft gereageerd op de brief van klager waarbij hij aansprakelijk is gesteld.

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5          BEOORDELING

5.1     De klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De raad stelt voorop dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënte te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter daarbij rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat  heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2     Klachtonderdeel 1

          Voorop staat dat het op de weg van een advocaat ligt om tijdig hoger beroep in te stellen indien zijn cliënt daarom verzoekt. Verweerder heeft klager weliswaar erop gewezen dat hij nadere stukken diende aan te leveren ter onderbouwing van zijn inkomensverleden, omdat de appelprocedure bij gebreke van die stukken kansloos zou zijn, maar verweerder heeft verzuimd om duidelijk en schriftelijk aan klager kenbaar te maken voor welke datum hij de benodigde stukken van klager diende te hebben ontvangen, bij gebreke waarvan hij geen hoger beroep zou instellen. Dit is onzorgvuldig. Klager heeft verweerder tijdig verzocht om hoger beroep in te stellen en heeft toegezegd de benodigde stukken aan te leveren. Verweerder heeft daarop een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand ten behoeve van een hogerberoepprocedure en deze ook verkregen. De raad acht begrijpelijk dat klager mede op grond van die omstandigheid in de veronderstelling verkeerde dat verweerder tijdig hoger beroep had ingesteld.

5.3     Indien verweerder, zoals hij in het kader van de klachtprocedure naar voren heeft gebracht, niet bereid was om aan de door klager verstrekte opdracht gevolg te geven omdat hij van oordeel was dat het instellen van hoger beroep kansloos was, had hij klager hierover tijdig schriftelijk behoren te informeren, zodat hij zich voor afloop van de hogerberoeptermijn nog eventueel tot een andere advocaat had kunnen wenden. Door dat na te laten, heeft verweerder niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Het eerste onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

5.4     Klachtonderdeel 2

          Verweerder heeft klagers aansprakelijkstelling weliswaar doorgeleid aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, maar verweerder heeft klager niet van die doorgeleiding op de hoogte gesteld. Verweerder heeft zelfs in het geheel niet op klagers aansprakelijkstelling gereageerd. Aldus heeft verweerder niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Ook klachtonderdeel 2 is gegrond.

6          MAATREGEL

6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door ondanks de uitdrukkelijke opdracht van klager geen hoger beroep in te stellen. Dat is een wezenlijke tekortkoming in de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. Daarnaast heeft verweerder niet gereageerd op de aansprakelijkstelling van klager. Verweerder is reeds eerder tuchtrechtelijk veroordeeld. De raad acht in dezen een berisping passend en geboden.

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1      Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2      Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3      Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4      Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-           verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond;

-           legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en W.A.A.J. Fick-Nolet, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2021.

 Griffier                                       Voorzitter