ECLI:NL:TADRSHE:2021:124 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-417/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:124
Datum uitspraak: 08-07-2021
Datum publicatie: 09-07-2021
Zaaknummer(s): 21-417/DB/LI
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen verweerder in diens hoedanigheid van deken. De voorzitter is van oordeel dat verweerder, met de tijdspanne waarbinnen hij het onderzoek en het dekenstandpunt heeft afgerond, het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschaad. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 8 juli 2021

in de zaak 21-417/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

Klager heeft bij e-mailberichten d.d. 13 en 14 januari 2021 een klacht ingediend over verweerder. De (plaatsvervangend) voorzitter van het hof van discipline heeft bij beslissing van 25 januari 2021 de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg.

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 7 mei 2021 met kenmerk K21-009 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager heeft bij verweerder, in diens hoedanigheid van deken van de orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, een klacht ingediend over mr. X.

1.2 Verweerder heeft de klacht onderzocht. Bij brief d.d. 9 november 2020 heeft de stafjurist van het Bureau van de orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de stafjurist”) aan klager medegedeeld dat klager binnen zes weken het dekenstandpunt kon verwachten.

1.3 Op 21 december 2020 heeft de stafjurist klager bericht dat het dekenstandpunt nog niet gereed was en dat ernaar werd gestreefd om het dekenstandpunt alsnog op korte termijn te verzenden.

1.4 Bij e-mail d.d. 13 januari 2021 heeft klager de stafjurist bericht dat hij vanwege de met de verzending van het dekenstandpunt gemoeide tijd een klacht wilde indienen over de behandeling van de klacht door verweerder. Bij e-mail d.d. 14 januari 2021 heeft de stafjurist klager bericht dat hij het dekenstandpunt binnenkort tegemoet kon zien. Tevens heeft de stafjurist klager bericht dat, indien hij tegen verweerder een klacht wilde indienen, hij dat kon doen bij het Hof van Discipline. In het e-mailbericht heeft de stafjurist een weblink naar de contactgegevens van het Hof van Discipline vermeld.

1.5 Bij e-mailbericht van eveneens 14 januari 2021 heeft klager een screenprint van de website van het College van Toezicht aan de stafjurist toegezonden, waarop is vermeld: “Een klacht over de lokale deken kunt u indienen bij de voorzitter van het Hof van Discipline of bij de deken in kwestie”.

1.6 Bij e-mail van eveneens 14 januari 2021 heeft de stafjurist de klacht van klager over verweerder doorgestuurd aan de voorzitter van het Hof van Discipline.

1.7 Op 15 januari 2021 heeft de stafjurist het dekenstandpunt aan klager verzonden.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1. verweerder had, nadat hij klager had bericht dat hij het dekenstandpunt op korte termijn kon verwachten, 3,5 week later nog steeds geen dekenstandpunt verzonden;

2. verweerder heeft zich niet gehouden aan hetgeen het college van toezicht op de website heeft gepubliceerd en heeft aan klager medegedeeld dat hij de klacht tegen verweerder bij het Hof van Discipline kon indienen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De tuchtrechter toetst dat optreden in hoedanigheid niet slechts marginaal; er volgt een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet. De voorzitter zal de klachten met inachtneming met het voorgaande beoordelen.

4.2 Klachtonderdeel 1

De voorzitter overweegt dat de Leidraad dekenale klachtbehandeling geen termijn noemt waarbinnen de dekenvisie moet worden gegeven. Vast staat dat verweerder het dekenstandpunt binnen tien weken na het eerste bericht sluiting onderzoek en aankondiging dekenstandpunt aan klager heeft verzonden. Naar het oordeel van de voorzitter is dat geen onaanvaardbare termijn. Klager is tussentijds door de stafjurist over de opgetreden vertraging geïnformeerd. De voorzitter is van oordeel dat verweerder, met de tijdspanne waarbinnen hij het onderzoek en het dekenstandpunt heeft afgerond, het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschaad. Klachtonderdeel 1 is derhalve kennelijk ongegrond.

4.3 Klachtonderdeel 2

Klachtonderdeel 2 heeft betrekking op de inhoud van een e-mailbericht van de stafjurist. Het doen en laten van de stafjurist valt onder de verantwoordelijkheid van verweerder in diens hoedanigheid van deken. De stafjurist heeft klager bij e-mail d.d. 14 januari 2021 beoogd te informeren dat hij, indien hij een klacht tegen verweerder wilde indienen, die klacht kon toesturen aan het Hof van Discipline. De stafjurist heeft vervolgens, na ontvangst van het e-mailbericht van klager op 14 januari 2021, klagers klacht diezelfde dag doorgezonden naar de voorzitter van het Hof van Discipline. Het moge zo zijn dat klager de inhoud van het e-mailbericht d.d. 14 januari 2021 niet op prijs heeft gesteld, maar, mede gelet op het feit dat de stafjurist klagers klacht per omgaande heeft doorgezonden aan het Hof van Disclipline, valt niet in te zien dat met de inhoud van dat bericht het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Ook dit klachtonderdeel 2 is dan ook kennelijk ongegrond.

4.4 Gelet op het voorgaande zal de voorzitter de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

5 BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2021.

Griffier Voorzitter