ECLI:NL:TADRSHE:2021:103 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-630/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:103
Datum uitspraak: 07-06-2021
Datum publicatie: 08-06-2021
Zaaknummer(s): 20-630/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ne bis in idem. Hoewel de klachten van verweerster niet in precies dezelfde bewoordingen als in de eerdere klachtprocedure zijn geformuleerd en de klachten van enkele andere voorbeelden zijn voorzien, betekent dit niet dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die klager bij de formulering van de eerdere klachten niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn. Niet gebleken dat advocaat voor de eigen bijdrage, waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd, een contante betaling van klager heeft aangenomen. Klacht ged niet-ontvankelijk, ged. ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 7 juni 2021

in de zaak 20-630/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 27 februari 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 17 augustus 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-035 van de deken ontvangen.

1.3    De griffier van de raad heeft klager en verweerster bij brief van 20 augustus 2020 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 21 september 2020. Klager heeft op 18 september 2020 wraking verzocht van mr. S.H.L. Baggel, voorzitter en mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, griffier. De griffier van de wrakingskamer heeft klager bij brief van 29 september 2020 bericht dat het verzoek tot wraking van de griffier ingevolge het bepaalde in artikel 2 lid 1 sub d Wrakingsprotocol niet in behandeling werd genomen. Het verzoek tot wraking van de voorzitter is bij beslissing van 23 november 2020 afgewezen. De griffier van de raad heeft partijen bij brief van 19 februari 2021 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 30 april 2021.

1.4    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 april 2021. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails van klager met bijlagen van 4, 6, 7 en 14 september, 1,8,10,15,16, 23 en 28 december 2020 en 25 , 26 en 31  januari,19 februari 2021, 14 en 15 april  , en de e-mails met bijlagen van verweerster van 7 september 2020 en 15 april 2021.

2    FEITEN

2.1    Verweerster heeft eind oktober 2015 de echtscheidingsprocedure van de voorgaande advocaat van klager overgenomen. In deze zaak is door de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging verleend (nummer 1HA5852) De rechtbank heeft bij beschikking van 29 maart 2016 het verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk van klager verworpen, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en deling van de boedel bevolen. Klager is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om omgang met de dochter van zijn ex-echtgenote.

2.2    Verweerster heeft klager voorts bijgestaan inzake boedelscheiding, ICS kwestie, omgangskwestie, bezwaarprocedure tegen de gemeente H (inzake schuldhulpverlening), civielrechtelijke procedure tegen L/S en een procedure tegen de achterbuurman van klager (de heer L). De Raad voor Rechtsbijstand heeft voor de kosten van de werkzaamheden van verweerster de volgende toevoegingen verleend:

-    Op 20 november 2015 1HA5852 (overname toevoeging echtscheidingsprocedure)

-    Op 17 december 2015 1HJ3101 (procedure ICS) met een eigen bijdrage van €196,00

-    Op 18 februari 2016 1HL1004  (procedure inzake omgangsregeling) met een eigen bijdrage van € 287,00

-    Op 26 februari 2016 1HL5700 (schadevergoeding ICS) met een eigen bijdrage van € 143,00

-    Op 20 oktober 2016 1HR9687 (kort geding boedelscheiding) met een eigen bijdrage van € 287,00: overgenomen door mr. J

-    Op 10 januari 2017 1HU1337 (hoger beroep ICS) met een eigen bijdrage van €143,00

-    Op 12 januari 2017  1HU1341 (bodemprocedure tegen L/S) met een eigen bijdrage van € 143,00

-    Op 9 februari 2017 1HV0556 (kg opheffing beslag L/S) met een eigen bijdrage van € 143,00

-    Op 13 april 2017 1HW7943 (bezwaar schuldhulpverlening gemeente H) met een eigen bijdrage van € 196,00

-    Op 18 februari 2016 1 HL1002 (BKR geschillencommissie S) met een eigen bijdrage van € 143,00.

-    Op 9 juni 2016 1HO4023 (procedure tegen de heer L; nakoming vonnis) met een eigen bijdrage van € 143,00.

-    Op 9 juni 2016 1HO4026 (advies partneralimentatie) met een eigen bijdrage van €287,00.

2.3    Op 15 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend. De deken heeft de klacht bij brief 16 augustus 2017 met kenmerk K17-044, door de raad ontvangen op 17 augustus 2017, ter kennis van de raad gebracht. De klachtzaak is bij de raad bekend onder nummer 17-617/DB/LI.

De klacht luidde als volgt:  

Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerster klager chanteerde door te stellen dat zij pas weer werkzaamheden voor klager kon verrichten als hij zijn klacht tegen haar introk;

2.    de  kwaliteit van haar dienstverlening te wensen overliet;

3.    verweerster de haar toekomende vrijheid voor het te voeren beleid heeft overschreden;

4.    verweerster tegenstrijdige belangen heeft behartigd;

5.    verweerster meerdere toevoegingen heeft aangevraagd voor dezelfde zaken;

6.    verweerster klager niet of onvoldoende heeft geïnformeerd dan wel zijn instemming niet heeft gevraagd of verkregen;

7.    verweerster  de dossiers niet voortvarend heeft opgepakt.

2.4    In de zaak tegen de heer L heeft de rechtbank de heer L bij vonnis van 13 september 2017 veroordeeld tot het binnen twee maanden na betekening van het vonnis afbreken van de berging die op het perceel van klager was gebouwd.

2.5    De raad van discipline heeft de klacht van klager in klachtzaak 17-617/DB/LI bij beslissing van 4 december 2017 in alle onderdelen ongegrond verklaard.

2.6    Verweerster heeft in december 2017/januari 2018  haar werkzaamheden voor klager beëindigd.

2.7    Verweerster heeft op 8 januari 2018 bij de gemeente X bijzondere bijstand aangevraagd in verband met aan klager in rekening gebrachte eigen bijdragen. De gemeente X heeft bij besluit van 8 februari 2018 de verzochte bijzondere bijstand verleend. Klager heeft tegen voormeld besluit van de gemeente bezwaar gemaakt. Klager heeft daarbij aangevoerd dat de bijzondere bijstand buiten zijn medeweten en zonder zijn toestemming was aangevraagd. De gemeente X heeft het bezwaar bij beslissing van 11 april 2018 gegrond verklaard en het besluit van 8 februari 2018 ingetrokken.

2.8    Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 14 mei 2018 de beslissing van de raad in klachtzaak 17-617/DB/LI bekrachtigd.

2.9    Op 18 juli 2019 heeft klager opnieuw een klacht over verweerster bij de deken ingediend (bij de raad bekend onder nummer 20-277/DB/LI).

De klacht luidde als volgt:

Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

a)    Verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;

b)    Verweerster heeft de aan haar toekomende vrijheid van handelen overschreden;

c)    Verweerster heeft ten aanzien van de toevoegingen niet juist gehandeld;

d)    Verweerster heeft zonder toestemming bijzondere bijstand aangevraagd.

2.10    Klager is in augustus 2019 in de MSNP opgenomen.

2.11    Op 16 januari 2020 heeft klager een klacht over verweerster bij de deken ingediend (bij de raad bekend onder nummer 20-604/DB/LI).

De klacht luidt als volgt:

Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

a)    verweerster heeft niet de volledige dossiers van alle juridische zaken aan klager verstrekt;

b)    verweerster heeft ten aanzien van toevoegingen en bijzondere bijstand niet juist gehandeld;

c)    verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren   behartigd;

d)    verweerster heeft geen opdrachtbevestigingen opgemaakt.   

2.12    Op 11 maart 2020 heeft klager een klacht over verweerster ingediend bij de deken (bij de raad bekend onder nummer 20-614/DB/LI). Deze  klacht luidt als volgt:

Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

Verweerster heeft klager, ondanks een verzoek daartoe, niet binnen de door hem gestelde termijn geïnformeerd over het doorsturen van de aansprakelijkstellingen aan de verzekeraar, noch gegevens over de verzekeraar verstrekt.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

a)    Verweerster heeft niet gehandeld conform gedragsregel 16 lid 2;

b)    Verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;

c)    Verweerster heeft niet juist gehandeld in het kader van toevoegingen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Ingevolge het bepaalde in artikel 47b lid 1 Advocatenwet kan een advocaat niet andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van deze advocaat een onherroepelijk geworden eindbeslissing is genomen.   Daarnaast verzet het ne bis in idem beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht over zijn handelen of nalaten definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.

ad onderdeel a)

5.2    Klachtonderdeel a) heeft betrekking op de wijze waarop verweerster is omgegaan met de aansprakelijkstelling voor de (vermeende) schade van klager. Aan de tuchtrechter is   reeds eerder een klacht hierover  voorgelegd (bij de raad bekend onder klachtzaak 20-614/DB/LI). Hoewel de klacht hierover in deze klachtzaak in andere bewoordingen is geformuleerd en met andere voorbeelden toegelicht, heeft deze klacht betrekking op hetzelfde feitencomplex, zodat  dit onderdeel van de klacht daarom in deze klachtzaak niet opnieuw aan de raad ter beoordeling kan worden voorgelegd. Nu niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die klager hij zijn eerdere klacht niet bekend waren zal de raad klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk verklaren.

Ad onderdeel b)

5.3    Uit de toelichting op dit klachtonderdeel volgt dat dit betrekking heeft op het handelen dan wel nalaten van verweerster in de volgende zaken:

- procedure tegen de heer L.;

- procedure tegen ICS;

- kort geding verdeling woning.

5.4    Klager heeft in 2017 eveneens geklaagd over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster in bovengenoemde zaken (klachtzaak 17-617/DB/LI) Verwezen wordt onder meer naar randnummers 2.1, 3 en 5.2 en verder van voormelde zaak. Op deze klachten is door de tuchtrechter bij beslissing van 14 mei 2018 in hoogste instantie onherroepelijk beslist. De klacht in deze klachtzaak ten aanzien van de kwaliteit van de dienstverlening heeft betrekking op hetzelfde feitencomplex. Ten aanzien van deze klacht is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die klager bij zijn eerdere klachten niet bekend waren. Klager heeft zijn klachten over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster in deze klachtprocedure weliswaar in andere bewoordingen geformuleerd en met andere voorbeelden toegelicht, dit betekent echter niet dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die klager bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn. De raad zal klachtonderdeel b) daarom eveneens niet-ontvankelijk verklaren.

Ad onderdeel c)

5.5    Uit de toelichting op dit klachtonderdeel volgt dat dit betrekking heeft op het volgende handelen dan wel nalaten van verweerster:

- ten onrechte een toevoeging en bijzondere bijstand aangevraagd;

- ten onrechte een contante betaling in ontvangst genomen.  

5.6    Klager heeft in klachtzaak 17-617 (klachtonderdeel 5) reeds geklaagd over de toevoegingsaanvragen door verweerster. Op deze klacht is bij beslissing van 14 mei 2018 door de tuchtrechter in hoogste instantie onherroepelijk beslist. Ook hier geldt dat klager de klacht in andere woorden heeft geformuleerd en met andere voorbeelden heeft toegelicht. De raad overweegt ook ten aanzien van dit onderdeel van de klacht dat dit niet betekent dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die klager hij zijn eerdere klacht niet bekend waren. De klacht voor zover deze ziet op de aanvraag bijzondere bijstand is eveneens reeds eerder aan de raad voorgelegd (in de zaak 20-277/DB/LI in welke zaak op gelijke datum uitspraak wordt gedaan). Dit gedeelte van klachtonderdeel c) zal de raad dan ook niet-ontvankelijk verklaren.  

5.7    Op de klacht betreffende het aannemen van de contante betaling is niet eerder door de tuchtrechter beslist. Dit onderdeel van de klacht is ontvankelijk. De raad kan, nu de opvattingen van partijen over de feiten lijnrecht tegenover elkaar staan en klager geen bewijsstuk van zijn gestelde contante betaling aan de raad heeft overgelegd, niet vaststellen dat het verweten handelen heeft plaatsgevonden. De raad zal dit gedeelte van klachtonderdeel c) daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a), b) en c) (gedeeltelijk) niet-ontvankelijk;

-    verklaart klachtonderdeel c) (gedeeltelijk) ongegrond;

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en M.M.C. van de Ven, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2021.

Griffier    Voorzitter