ECLI:NL:TADRSHE:2020:87 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-034/DB/LI/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:87
Datum uitspraak: 26-10-2020
Datum publicatie: 28-10-2020
Zaaknummer(s): 20-034/DB/LI/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Advocaat is niet in het bezit van een adequate beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Sprake van een dusdanig zorgelijke financiële situatie waardoor advocaat in behoorlijke praktijkuitoefening wordt belemmerd. Advocaat is –mede als gevolg van die zorgelijke financiële situatie- betrokken bij een grote hoeveelheid klachtzaken en bemiddelingsverzoeken aan de deken. Bezwaar gegrond. Schrapping. Kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 26 oktober 2020

in de zaak 20-034/DB/LI/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 16 januari 2020 heeft de deken een bezwaar over verweerder bij de Raad van Discipline ingediend en het klachtdossier met kenmerk K20-010 aan de Raad toegestuurd.

1.2 Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 7 september 2020. Daarbij was de deken aanwezig. Verweerder heeft de raad per email van 7 september 2020 de bevestiging van zijn uitschrijving van het landelijk advocatentableau per 04-09-2020 toegezonden en de raad bericht dat hij vanwege die uitschrijving en om andere hem moverende redenen niet ter zitting zou verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde klachtdossier met producties 1 tot en met 21. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brieven van de deken van 22 januari 2020 met producties 22 t/m 23, de brief van verweerder van 24 februari 2020, met bijlagen 1 t/m 15 en de brief van de deken van 19 juni 2020 met productie 24.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Verweerder staat sinds 2017 wegens het niet nakomen van financiële verplichtingen (hoofdelijke omslagen en aanslagen van de belastingdienst) en daarmee verband houdende beslagleggingen onder financieel toezicht van de deken en de Unit FTA.

2.3 Verweerder was voorheen verzekerd voor beroepsaansprakelijkheid bij Nationale Nederlanden. Deze verzekering is per 1 januari 2019 beëindigd. Verweerder heeft op 26 september 2019 een offerte voor een beroepsaansprakelijkheidsverzekering aangevraagd. Verweerder heeft per e-mail van 4 november 2019 aan de deken bericht dat zijn aanvraag beroepsaansprakelijkheid nog steeds in behandeling is.

2.4 Op 5 november 2019 heeft een kantoorbezoek aan het kantoor van verweerder plaatsgevonden.

2.5 Op 25 november 2019 heeft de deken bij de Raad van Discipline een verzoek ex artikel 60 ab Advocatenwet tegen verweerder ingediend.

2.6 Nationale Nederlanden heeft over het jaar 2018 wegens achterstallige premiebetaling geen dekking verleend. Verweerder heeft op 19 september 2019 op de CCV over 2018 ingevuld dat hij over 2018 verzekerd was voor beroepsaansprakelijkheid.

2.7 De Raad heeft het verzoek van de deken bij beslissing van 12 december 2019 toegewezen en verweerder met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk als advocaat geschorst.

2.8 Verweerder heeft door hem aan de Nederlandse Orde van Advocaten verschuldigde financiële bijdragen en door de tuchtrechter aan hem opgelegde kostenveroordelingen (in totaal ca € 4.200,-) onbetaald gelaten, wat heeft geleid tot executiemaatregelen door de Nederlandse Orde van Advocaten.

2.9 Door de belastingdienst is vanwege openstaande vorderingen derdenbeslag gelegd onder de Raad voor Rechtsbijstand, dat op 16 oktober 2019 is opgeheven nadat verweerder een verzoek om een betalingsregeling heeft ingediend.

2.10 De Raad voor Rechtsbijstand heeft vanwege door de Klachtencommissie Rechtsbijstand Asiel en vreemdelingenbewaring geconstateerde tekortkomingen in de rechtsbijstandsverlening door verweerder bij beslissing van 20 januari 2020 de maatregel van doorhaling van de inschrijving van verweerder op het terrein van het asiel- en vluchtelingenrecht opgelegd.

2.11 Verweerder is betrokken bij meerdere bij de deken over hem ingediende klachten en bemiddelingsverzoeken onder meer in verband met door verweerder onbetaald gelaten facturen.

3 KLACHT

3.1 Het bezwaar van de deken houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende.

a) Verweerder is vanaf 2018 niet in het bezit van een adequate beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Verweerder handelt hiermee in strijd met artikel 6.24 van de Verordening op de Advocatuur.

b) De praktijk van verweerder bevindt zich in een zorgelijke financiële situatie.

c) Verweerder is betrokken bij een groot aantal klachtzaken (onder meer betreffende het niet nakomen van afspraken, niet (tijdig) betalen van openstaande vorderingen, niet reageren, ook niet op verzoeken deken), welke klachten veelal voortvloeien uit de financiële zorgelijke situatie van de praktijk van verweerder.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen het bezwaar van de deken verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1 Vast staat dat verweerder vanaf 2108 niet adequaat verzekerd is voor beroepsaansprakelijkheid. De verzekeraar van verweerder heeft vanwege het niet betalen van de premie over het jaar 2018 geen dekking verleend. De verzekeraar van verweerder heeft met ingang van 1 januari 2019 de beroepsaansprakelijkheids-verzekering van alle advocaten beëindigd. Verweerder is met ingang van 1 januari 2019 niet meer verzekerd voor beroepsaansprakelijkheid. De door verweerder ingediende aanvragen tot het afsluiten van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering zijn vanwege het schadeverleden van verweerder afgewezen.

5.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 6.24 van de Verordening op de advocatuur is een advocaat verplicht adequaat verzekerd te zijn tegen het risico van beroepsaansprakelijkheid. Onder adequaat verzekerd zijn wordt in ieder geval verstaan dat de verzekering voldoende dekking biedt voor het risico van beroepsaansprakelijkheid gelet op de aard en de omvang van een advocatenpraktijk. De regeling dient ertoe om de rechtzoekende waarborg te bieden dat iedere advocaat voldoende verhaal biedt in geval van schade door een beroepsfout.

5.3 Vast staat dat verweerder de advocatenpraktijk heeft uitgeoefend zonder een adequate beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Hiermee heeft verweerder voor de rechtzoekenden aan wie hij als advocaat rechtsbijstand heeft verleend een onaanvaardbaar risico in het leven geroepen. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk ernstig aan te rekenen. Dat, zoals verweerder in zijn verweer naar voren heeft gebracht, verweerder in 2018 vanwege financiële problemen niet tot betaling van de premie is kunnen overgaan en dat hij vanaf september 2019 vergeefs pogingen heeft ondernomen zich voor beroepsaansprakelijkheid te verzekeren, maakt dit niet anders. Dit zijn immers omstandigheden die voor risico van verweerder komen en die het onaanvaardbaar risico voor rechtzoekenden, die zich vanaf 2018 tot verweerder wendden, bovendien extra hebben vergroot. De raad rekent het verweerder ernstig aan dat hij zijn advocatenpraktijk onder deze omstandigheden heeft voortgezet. Het eerste onderdeel van het bezwaar van de deken is gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.4 Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerder diverse vorderingen, waaronder financiële bijdragen aan de Nederlandse Orde van Advocaten, door de tuchtrechter opgelegde kostenveroordelingen, vorderingen van de Belastingdienst en facturen van ingeschakelde deskundigen onbetaald heeft gelaten, wat onder meer heeft geleid tot derdenbeslagen onder de Raad voor Rechtsbijstand. De zorgelijke financiële situatie van de praktijk van verweerder heeft ertoe geleid dat verweerder niet in staat was zijn praktijk adequaat uit te oefenen. Van een advocaat mag worden verwacht dat de financiële situatie van zijn praktijk dusdanig is, dat hij in staat is om de aan de uitoefening van een advocatenpraktijk verbonden kosten tijdig te voldoen. Verweerder heeft door voormelde financiële zorgelijke situatie te laten ontstaan de uitoefening van zijn advocatenpraktijk en daarmee de belangen van zijn cliënten in gevaar gebracht, wat hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Het tweede onderdeel van het bezwaar van de deken is gegrond.

Klachtonderdeel c)

5.5 Vast staat dat naast de aan de Raad van Discipline doorgezonden klachten in meerdere zaken klachten tegen verweerder zijn ingediend. Verweerder heeft de klachten erkend en het “boetekleed” aangetrokken. De klachten hebben betrekking op niet tijdig dan wel nalatig handelen, niet reageren op aansprakelijkstelling, niet betalen van openstaande nota’s , niet reageren op verzoeken van de deken en het niet-nakomen van afspraken met derden /wederpartijen/de deken. Gelet op al hetgeen door de deken naar voren is gebracht ten aanzien van de door de deken ontvangen klachten en bemiddelingsverzoeken, stelt de raad vast dat verweerder, mede door zijn zorgelijke financiële situatie, zijn advocatenpraktijk niet adequaat heeft uitgeoefend. Het derde onderdeel van het bezwaar is eveneens gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Naar het oordeel van de raad rechtvaardigt de gegrondverklaring van het eerste onderdeel van het bezwaar reeds de oplegging van de zwaarste tuchtrechtelijke maatregel. Het niet verzekerd uitoefenen van de advocatenpraktijk brengt immers onaanvaardbare risico’s voor rechtzoekenden met zich mee. Verweerder is er niet in geslaagd zich tegen beroepsaansprakelijkheid te verzekeren. Meerdere verzoeken van verweerder tot het afsluiten van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering zijn door de betreffende verzekeraars afgewezen. Gelet op de bij die afwijzende besluiten door de verzekeraars gegeven motivering is er ook geen zicht op verandering in de onverzekerde situatie waarin de praktijk van verweerder zich bevindt.

6.2 De Raad overweegt dat het als advocaat onverzekerd uitoefenen van de praktijk door verweerder niet op zich zelf staat. Het ontbreken van een adequate verzekering tegen beroepsaansprakelijkheid is een gevolg van de zorgelijke financiële situatie van de praktijk van verweerder, waardoor verweerder niet in staat was de premie te voldoen. Voorts staat het schadeverleden ten gevolge van eerdere schadeclaims in de weg aan het afsluiten van een nieuwe beroepsaansprakelijkheidsverzekering. De zorgelijke financiële situatie van de praktijk van verweerder heeft voorts geleid tot een veelheid aan klachten en bemiddelingsverzoeken bij de deken. Uit de door de deken aan de raad overgelegde stukken is gebleken dat er sprake is van ernstig verwijtbaar nalatig handelen door verweerder, zowel in de uitoefening van zijn advocatenpraktijk als in zijn relatie naar derden en de deken.

6.3 De raad komt op grond van al het bovenstaande tot het oordeel dat aan verweerder de maatregel van schrapping dient te worden opgelegd.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het bezwaar gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte en A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans- van Opstal, als griffier.

en uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2020 .

Griffier Voorzitter