ECLI:NL:TADRSHE:2020:76 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-175/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:76
Datum uitspraak: 05-10-2020
Datum publicatie: 09-10-2020
Zaaknummer(s): 20-175/DB/OB
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen curator terecht op grond van de artikelen 46g, lid 1 sub a en  46j lid 1 sub c Advocatenwet niet-ontvankelijk resp. kennelijk ongegrond verklaard. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  5 oktober 2020

in de zaak 20-175/DB/OB

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 14 april 2020 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief d.d. 23 april 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerster.

1.2    Bij brief d.d. 5 maart 2020 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3    Bij beslissing van 14 april 2020 heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 14 april 2020 verzonden aan klager.

1.4    Klager heeft bij brief d.d. 7 mei 2020, op 8 mei 2020 door de raad ontvangen, verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 24 augustus 2020. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven en het verzetschrift van klager.

2    FEITEN

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    de faillissementen van R BV en R Groothandel BV onjuist heeft afgewikkeld met privé geld van de heer R, met mogelijk een dubbele aflossing op conservatoir beslag. 

b)    ten onrechte de naam van de boekhouder die in 1999 en 2000 de faillissementsrekening beheerde niet heeft vermeld en klager ten onrechte op afstand heeft gehouden door te volstaan met de beantwoording in haar brief van 7 augustus 2017.

3.2    Toelichting

3.3    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

Ter zitting van de raad heeft klager desgevraagd bevestigd dat het verzet is gericht tegen het oordeel van de voorzitter over klachtonderdeel a. Klager kon niet voor januari 2015 reageren met een klacht vanwege handelen van mr. S. Het privé geld speelde een cruciale rol in de totstandkoming van de afwikkeling van de faillissementen, waardoor artikel 46j Advocatenwet niet tegen klager mag worden gebruikt. Klager had recht op antwoorden op door hem in 2015 en 2017 aan verweerster gestelde vragen. Klager is belanghebbende. De trieste situatie van erflater speelt triest door naar klager als erfgenaam. Klager verzoekt om toekenning van een bedrag dat in een vonnis van 3 februari 2016 aan hem als (eiser) aan hem is toegekend.

4    BEOORDELING 

4.1    De raad heeft kennis genomen van het dossier en de nagekomen stukken. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd en acht heeft geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Ook in verzet is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan klager niet eerder kon klagen dan 23 april 2019.

4.2    Voor wat betreft klagers verzoek om toekenning van het bedrag dat bij vonnis van 3 februari 2016 aan klager is toegewezen overweegt de raad dat de Advocatenwet voor toewijzing van dat verzoek geen wettelijke basis biedt.

4.3    De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan de artikelen 46g, lid 1 sub a en  46j lid 1 sub c Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely en W.H.N.C. van Beek, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 oktober 2020.

Griffier                                    Voorzitter