ECLI:NL:TADRSHE:2020:50 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-402/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:50
Datum uitspraak: 09-07-2020
Datum publicatie: 13-07-2020
Zaaknummer(s): 20-402/DB/LI
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: V oor zover de klacht betrekking heeft op gedragingen van verweerder na 15 mei 2017, de datum waarop hij is geschrapt van het tableau, is de raad kennelijk onbevoegd. Voor zover de klacht betrekking heeft op gedragingen van voor 15 mei 2017 is de raad wel bevoegd, maar is klager kennelijk niet-ontvankelijk, omdat klager geen rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch van 9 juli 2020

in de zaak 20-402/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 2 juni 2020 met kenmerk K19-106, door de raad ontvangen op 2 juni 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder heeft van 1 januari 2015 tot 15 mei 2017 als advocaat werkzaamheden verricht voor wijlen mevrouw W. Mevrouw W was klagers moeder en is op 6 augustus 2018 overleden. Verweerder heeft zijn werkzaamheden bij mevrouw W in rekening gebracht. Mevrouw W heeft alle declaraties van verweerder voldaan.

1.2    Verweerder is per 15 mei 2017 op eigen verzoek geschrapt van het tableau.

1.3    In de periode van 15 mei 2017 tot 6 augustus 2018 heeft verweerder als juridisch adviseur werkzaamheden voor mevrouw W verricht.

1.4    Bij webformulier d.d. 4 september 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2          KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft hoge bedragen in rekening gebracht in verhouding tot de omvang en de kwaliteit van de door hem geleverde dienstverlening.

3          VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4          BEOORDELING

4.1       Gedragingen van verweerder na 15 mei 2017

            Verweerder is per 15 mei 2017 op eigen verzoek geschrapt van het tableau. De tuchtrechter heeft niet de bevoegdheid om te oordelen over gedragingen van verweerder na 15 mei 2017 omdat op die gedragingen het advocatentuchtrecht niet van toepassing is. Voor zover de klacht betrekking heeft op gedragingen van verweerder na 15 mei 2017 is de raad dan ook kennelijk onbevoegd.

4.2       Gedragingen van voor 15 mei 2017

            De tuchtrechter is wel bevoegd om te oordelen over verweerders gedragingen tot 15 mei 2017, nu hij voor die datum als advocaat is opgetreden. De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.3       Vast staat dat klager cliënt noch wederpartij van verweerder is (geweest). Klager is weliswaar de zoon van de inmiddels overleden cliënte van verweerder, maar hij heeft in die hoedanigheid slechts een afgeleid belang en dat is onvoldoende om zijn klacht over verweerder ontvankelijk te doen zijn. Dat klager anderszins rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen, heeft hij onvoldoende gemotiveerd. De raad is dus van oordeel dat klager geen rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet. De voorzitter oordeelt op grond van het voorgaande dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in de klacht, voor zover deze ziet op verweerders gedragingen van voor 15 mei 2017

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

1.    de raad - met toepassing van artikel 46j lid 1 sub a Advocatenwet - kennelijk onbevoegd voor zover de klacht betrekking heeft op gedragingen van verweerder na 15 mei 2017,

2.    de klacht - met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet - kennelijk niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking heeft op gedragingen van verweerder voor 15 mei 2017.

Aldus beslist door mr.  P.H. Brandts , plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2020.

Verzonden op:9 juli 2020